Een beknopte geschiedenis van de filosofie (van oud tot modern)

De reformatiemuur in Geneve beklad (2019)
Leestijd: 10 minuten

De meeste mensen hebben weinig kennis van de “geschiedenis van de filosofie”. Het is de vraag of ze wel ooit iets van een filosoof of zijn werk hebben gelezen. Toch hebben de ideeën die afkomstig zijn van de belangrijkste filosofiescholen een onbetwistbare invloed op de cultuur van de volgende generatie.

Hier is een kort overzicht van de geschiedenis van de filosofie, voor zover dat nuttig is voor ons doel. We nemen namelijk de stelling in dat de huidige golf van LHBTQ-activiteiten/manifestaties te wijten is aan de postmoderne filosofie van onze tijd. Bedenk dat er in de geschiedenis nooit zoveel ruimte was voor LHBTQ-activiteiten, als tegenwoordig. De geschiedenis van de filosofie helpt ons om te ontdekken hoe onze samenlevingen zich hebben ontwikkeld tot de huidige situatie waarin LHBTQ-activiteiten en manifestaties worden gevierd.

Door de eeuwen heen hebben filosofen steeds geworsteld met het concept van verandering en eenheid. Wat is ‘zijn’, als alles steeds veranderd? Zij willen een beeld krijgen van de ‘ultieme werkelijkheid’, zodat ze een beschrijving kunnen geven van ‘iets’ dat de vele (verschillende) ervaringen die we elke dag samen hebben met elkaar verbindt, zodat ze een zekere eenheid in ervaring vormen. Om een voorbeeld te noemen: onze woordenschat bestaat uit bepaalde woorden die we op uniforme wijze toepassen op een groot aantal verschillende individuen. Wat maakt bijvoorbeeld dat we een bepaald dier hond of kat noemen, terwijl honden enorm van elkaar verschillen. Bovendien passen we deze woorden op verschillende momenten toe op hetzelfde individu. Gegeven het feit dat geen twee individuen precies hetzelfde zijn, en dat geen enkel individu hetzelfde blijft, – is het dan juist om ze zo te benoemen?

Laten we eens kijken hoe filosofen door de jaren heen dachten over de ‘ultieme werkelijkheid’ die de grote vragen rondom ons bestaan beantwoordt.

Parmenides (5de eeuw v.Chr.)

Parmenides werd geboren in Elea in Italië en was een presocratische filosoof. Het meest bekend van hem is zijn filosofisch gedicht ‘Over de natuur‘. Daarin zegt hij dat de werkelijkheid een eenzijdig, onveranderlijk en ondeelbaar geheel is. Volgens Parmenides zijn verandering en beweging illusies en is de wereld eigenlijk een statisch en eeuwig wezen. Deze zienswijze heet monisme en staat in contrast met het idee van pluralisme, wat zegt dat de wereld bestaat uit veel verschillende dingen. De filosofie van Parmenides had een significante invloed op de ontwikkeling van de westerse filosofie.

Heraclitus (5de eeuw v. Chr.)

Heraclitus was een presocratische filosoof, geboren in Efeze, een stad in het oude Griekenland. Hij staat bekend om zijn filosofie van verandering en stroming (het idee van vergankelijkheid), wat hij uitdrukte in het bekende gezegde “niemand stapt ooit twee keer in dezelfde rivier”. Volgens Heraclitus is de wereld voortdurend in beweging en het enige zekere is verandering. Hij geloofde dat alle dingen stroomden (pantha rhei). Dit staat bekend als procesfilosofie en staat in contrast met de onveranderlijke werkelijkheid van Parmenides. Heraclitus’ filosofie had ook invloed op de ontwikkeling van het westerse denken. Zijn filosofie wordt vaak tegenover die van Parmenides gezet.

Plato (ong. 428 v. Chr. – ong. 348 v. Chr.)

Plato was een leerling van Socrates en een leraar van Aristoteles. Hij werd geboren in Athene in Griekenland en wordt gezien als een van de belangrijkste filosofen in de westerse geschiedenis. Plato’s filosofie wordt gezien als een antwoord op zowel Parmenides als Heraclitus. Als antwoord op Parmenides, die een eenzijdige, onveranderlijke werkelijkheid voorstond, geloofde Plato dat er een wereld is van vormen of ideeën die buiten de materiële wereld bestaat. Deze vormen zijn perfect en eeuwig en de bron van alle ware kennis. Als antwoord op Heraclitus, die geloofde in voortdurende beweging, zei Plato dat de vormen de enige echte werkelijkheid zijn. De materiële wereld is een imperfecte reflectie van de vormen.

Zo kwam Plato met de ideeënleer. Zijn filosofie combineert elementen van zowel Parmenides’ ideeën als die van Heraclitus. Hij probeert deze twee schijnbaar tegenstrijdige standpunten samen te brengen. Plato’s vormen/ideeën lijken op Parmenides’ eenheid en ‘materie’ doet denken aan het stromen van Heraclitus. Elk fysiek object is een samenstelling van materie en vorm, wat hylomorfisme genoemd wordt.

Belangrijk voor ons is het idee van ‘vorm’ (of ‘eidos’ in het Grieks). Dit verwijst naar de fundamentele eigenschappen of kwaliteiten die een ding maken tot wat het is. Bijvoorbeeld, de vorm van een stoel is wat het een stoel maakt en wat het onderscheidt van andere objecten. Vormen werden gezien als de dingen die de natuurlijke wereld organiseren. Plato geloofde dat het begrijpen van deze vormen de sleutel is tot het begrijpen van de werkelijkheid. Dit concept van vorm is gelieerd aan het idee van essentie, wat verwijst naar de fundamentele natuur of definiërende eigenschappen van een voorwerp.

Op deze manier geloofde Plato in de vorm van een man en de vorm van een vrouw. Elke vorm heeft fundamentele eigenschappen. Zelfs als deze ideale vorm in contact komt met materie om een afbeelding van deze vorm te maken, blijven de fundamentele eigenschappen van man en vrouw behouden. Deze zijn onveranderlijk.

Aristoteles (ong. 384 v. Chr. – ong. 322 v. Chr.)

Aristoteles was een leerling van Plato en werd een van de meest bekende filosofen in de geschiedenis. Zijn filosofie was een antwoord op de ideeën van zijn leraar, Plato. Aristoteles zocht naar een meer praktische en gefundeerde benadering om de wereld te begrijpen. In tegenstelling tot Plato, die in een aparte wereld van eeuwige vormen geloofde, zei Aristoteles dat de werkelijkheid bestaat uit dingen die we kunnen zien, aanraken en beleven in de wereld om ons heen. Hij geloofde in het belang van empirische waarneming en het gebruik van de rede om de wereld te begrijpen. Over het algemeen was Aristoteles’ filosofie minder abstract en meer gefocust op de concrete details van de natuurlijke wereld dan de filosofie van Plato.

Volgens Aristoteles zijn vormen niet gescheiden van de materiele objecten, maar ingebed in de individuele instanties van materie. Met andere woorden, de vorm van een ding is niet iets dat buiten het materiële bestaan voorkomt, maar is in plaats daarvan inherent aan het ding zelf.

Deze ontwikkeling van Aristoteles behield nog steeds het standpunt van realisme van zijn leraar. Dat houdt in dat de vorm van een voorwerp nog steeds fundamentele eigenschappen heeft.

David Hume (1711-1776)

Hume borduurde als filosoof niet voort op het werk van Aristoteles. Hij leefde in de 18de eeuw, lang na Aristoteles, en daardoor was de context van zijn werk heel anders dan die van Aristoteles. Toch noemen we Hume, omdat zijn werk een belangrijk punt markeert in de geschiedenis van de filosofie. Hume was een empiricus, die het empirisme tot zijn grenzen en logische conclusie bracht. Zoals Aristoteles meer een empiricus was dan Plato, zo is Hume meer een empiricus dan Aristoteles.

Opmerkelijk genoeg is het idee van ‘vorm’ niet te vinden in het werk van Hume. Voor de oude Grieken bevatte de vorm van een voorwerp de fundamentele eigenschappen. Hume geloofde niet dat zulke universelen of vormen bestonden. Hij zei dat al onze concepten en ideeën voortkomen uit onze ervaringen en indrukken. Volgens hem bestaat er niet iets als een abstract universeel idee buiten onze geest.

Volgens Hume bestaan er geen innerlijke ideeën, alleen ervaringen en impressies die vanuit de buitenwereld in onze zintuigen komen. Hume’s werk zorgde voor een grote beroering in de wereld van de filosofie. Zijn conclusies waren verontrustend, omdat het consistent empirisme het fundament van de wetenschappelijke methode (inductie) leek te hebben vernietigd. Hume zei dat onze overtuigingen en kennis gebaseerd zijn op observaties en ervaringen die we hebben en dat er niet iets bestaat als zekere waarheid. Niemand heeft ooit alles ervaren of een indruk gekregen van alles dat bestaat.

Deze conclusie van Humes empirisme lijkt radicaal scepticisme te zijn geweest.

Immanuel Kant (1724–1804)

Immanuel Kant was een rationalistische filosoof die “uit zijn dogmatische slaap werd gewekt” door het werk van David Hume.

Kant staat bekend om zijn “Copernicaanse revolutie”. Dit verwijst naar zijn kritiek op de traditionele metafysica (en dus op vrijwel alle filosofieën van voor zijn tijd) en zijn poging om de aandacht van de filosofie te verleggen van de aard van de wereld naar de aard van de menselijke geest. Kant geloofde dat eerdere filosofen, zoals David Hume, zich hadden gericht op het begrijpen van de wereld zoals die is, en niet op het begrijpen van de aard van menselijke waarneming en cognitie. Hij vond dat dit de verkeerde richting was en dat de filosofie zich in plaats daarvan moest richten op de menselijke geest en zijn rol in het vormen van ons begrip van de wereld.

En dus, om aan het scepticisme van Hume te kunnen ontsnappen, ging Kant in letterlijke zin te rade bij de menselijke geest. Het filosofische modernisme begon dus met de “Copernicaanse revolutie” van Kant, namelijk zijn aanname dat we dingen op zichzelf niet kunnen kennen (veroorzaakt door David Hume) en dat kennisobjecten overeen moeten komen met de categorieën van ons begrip.

Terwijl Hume probeerde te begrijpen hoe het concept van een causale of nodige verbinding op ervaring gebaseerd kon zijn, zei Kant in plaats daarvan dat ervaring alleen voortkomt uit de concepten of “categorieën” van het begrip.

Kant maakte onderscheid tussen wat hij noemde het fenomenale en het nominale. Dit verwijst naar het verschil tussen de wereld zoals we die ervaren en de wereld zoals die is. De fenomenale wereld is de wereld die we ervaren door onze zintuigen en waarnemingen en de nominale wereld is de wereld zoals die bestaat onafhankelijk van onze waarneming.

Kant zei dat de fenomenale wereld gevormd wordt door de structuren en categorieën van de menselijke geest en dat ons begrip van de wereld een product is van onze waarneming en cognitie. De nominale wereld is de wereld zoals die onafhankelijk van onze waarneming bestaat en die niet wordt beïnvloed door de structuren en categorieën van de menselijke geest.

Op deze manier dacht Kant de wetenschappelijke methode en inductie gered te hebben. Er zijn bepaalde a priori (concepten voor waarneming) die structuur geven aan onze ervaring van de wereld.

Kants “Copernicaanse revolutie” bracht dus de plaats van de menselijke geest van ontvankelijk en reconstructief naar onontvankelijk en constructief.

Merk op dat de filosofie van Kant op een bepaalde manier subjectivistisch is (hoewel dit een punt van onenigheid is tussen geleerden). G.W.F. Hegel (de grondlegger van het absoluut idealisme na de tijd van Kant, wiens filosofie vandaag de dag nog steeds invloed heeft) karakteriseert Kants transcendentale idealisme als subjectivisme. Subjectivisme is de leer dat onze eigen mentale activiteit het enige onbetwistbare feit is van onze ervaring.

Subjectivisme is uiteindelijk de meest dominante filosofie van onze tijd. Er is niet langer een drang om de werkelijkheid te begrijpen zoals die echt is (dat wordt onmogelijk geacht). Er is alleen maar een drang voor een persoon om zichzelf te verdiepen in een werkelijkheid zoals hij die graag zou willen of zoals hij die waarneemt, onafhankelijk van de eigenlijke stand van zaken.

De lezer dient erop te letten dat de filosofie van Kant in zekere zin absoluut subjectivistisch is (hoewel dit een debat tussen Kant wetenschappers is). G.W.F. Hegel (de vader van het absolute idealisme na de tijd van Kant – wiens filosofie vandaag de dag nog steeds invloed heeft) typeert Kants transcendente idealisme consequent als subjectivisme. Subjectivisme is de leer dat onze eigen mentale activiteit de enige absolute realiteit van onze ervaring is.

Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher (1768 – 1834)

Het was slechts een kwestie van tijd voor de “revolutie van Copernicus” invloed op de christelijke theologie kreeg. Eerst werd het idee losgelaten dat we de werkelijkheid zoals die is kunnen kennen. Vervolgens werd gesteld dat onze kennis slechts onze eigen mentale activiteit is. Wij bepalen zelf wat realiteit/waarheid is. Toen duurde het niet lang meer voor men de kennis van God en Zijn geopenbaarde Woord, samen met al het andere, in twijfel trok. Als subjectivisme alles is wat overblijft, is het onmogelijk te weten of God bestaat. Dan is het voor God onmogelijk om Zichzelf in de Bijbel zonder enige twijfel aan ons te openbaren.

Neem Schleiermacher. Schleiermacher hield zich zijn hele leven bezig met de filosofie van Kant, vooral vanaf zijn 19e tot zijn 27e jaar. Schleiermacher was een sleutelfiguur in de ontwikkeling van de moderne theologie. Eén van de voornaamste aspecten van zijn theologie was dat hij het accent legde op het belang van religieuze ervaringen en gevoel. Hij beweerde dat geloof en religieuze gewoontes niet gebaseerd waren op rationele argumenten of bewijs, maar eerder op emotionele en geestelijke ervaringen van het individu. Hij wees het idee af dat geloof en religieuze gewoontes van buitenaf opgelegd waren. Volgens hem zijn ze het product van de persoonlijke geestelijke ontwikkeling en ervaringen.

Kant toont ons de achtergrond om Schleiermacher’s afwijzing van het traditionele beeld van de Christelijke leer (objectieve kennis van God, de wereld, de zonde en het laatste oordeel) te begrijpen ten gunste van een subjectieve benadering.

In navolging van Kant, zet Schleiermacher zich af tegen de bekende christelijke orthodoxie. Wanneer we het eerste deel van de Institutie van Johannes Calvijn lezen, is het duidelijk dat Calvijn ons besef van onszelf afhankelijk maakt van ons meer fundamentele besef van God.
Als we Schleiermacher lezen, wordt ons besef van God afhankelijk gemaakt van ons meer fundamentele besef van onszelf.

Wat Schleiermacher betreft, kunnen alle kerken zich makkelijk verenigen op basis van de idealen die mensen voor zichzelf bedenken. De missionaire taak van de kerk is hiermee dus al volbracht voordat de missionaris voet op buitenlandse bodem zet. In wezen reduceert Schleiermacher het christendom tot die idealen die een persoon voor zichzelf bedenkt. Hij legt de grondslag voor het ultieme inclusieve Christendom, wat helemaal geen Christendom zal blijken te zijn.

Friedrich Nietzsche (1844 – 1900)

Friedrich Nietzsche was een stevig criticus van traditionele en religieuze waarden. Hij beweerde dat deze waarden gebaseerd waren op een gebrek aan zelfbewustzijn en het onvermogen om de ware aard van het menselijk bestaan te bevatten. Eén van de voornaamste thema’s in de filosofie van Nietzsche is het idee van de “wil om macht uit te oefenen”. Volgens hem is dat het fundamentele motief van het individu: zijn wil op te leggen aan, en invloed uit te oefenen op de wereld om hem heen. Nietzsche geloofde dat dit motief de fundamentele motivator van het menselijke gedrag was. Volgens hem is dat de bron van zowel onze grootste prestaties, maar ook van als onze allerslechtste daden.

Nog een belangrijk aspect van de filosofie van Nietzsche is zijn kritiek op traditionele morele en religieuze waarden. Hij geloofde dat deze op een verkeerd begrip van de menselijke aard gebaseerd waren. Zij zijn volgens hem een ontkenning van de strijd om het menselijk bestaan (en de daaruit voortvloeiende conflicten). Hij beweerde dat deze waarden waren gebaseerd op angst. Daarnaast zijn ze een manier om anderen te onderwerpen aan jouw wil en macht. Maar uiteindelijk zijn deze waarden schadelijk  voor de bloei van het menselijk leven, aldus Nietzsche.

Samenvatting

De geschiedenis van de filosofie (die we in het kort schetsten door naar de bovengenoemde invloedrijke filosofen te kijken) is een uitgebreid en complex onderwerp. Deze kunnen we in het algemeen in enkele belangrijke perioden en bewegingen onderverdelen. In de klassieke filosofie legden filosofen vóór Socrates, zoals Parmenides en Heraclitus, de basis voor veel van de Westerse filosofie door te debatteren over de aard van de realiteit en van onze kennis. Plato en Aristoteles bouwden verder op deze basis en ontwikkelden hun eigen theorieën over de wereld en onze plaats daarin.

In de moderne tijd, gingen filosofen zoals Hume en Kant (onder anderen) door met het onderzoeken van deze kwesties. De focus begon echter te verschuiven. Eerst zocht men naar objectieve kennis van de wereld, nu bestudeerde men de subjectieve ervaring van het individu. Deze trend zette zich voort in de postmoderne tijd. Vele filosofen benadrukten de relativiteit van de waarheid en het belang van het individuele perspectief.

Alles bij elkaar zien we in de geschiedenis van de filosofie, een geleidelijke verschuiving. Er is een beweging van het zoeken naar objectieve kennis van de wereld naar de subjectieve ervaring van het individu. Dit heeft geleid tot het absolute subjectivisme in onze postmoderne tijd. Dat benadrukt het idee dat de waarheid relatief is en dat het individuele perspectief van de één niet beter is dan het perspectief van een ander.

Het postmodernisme kan worden gedefinieerd als een filosofische beweging die halverwege de 20ste eeuw is ontstaan. Deze beweging beheerst nu nog het publieke speelveld. Hoofdkenmerk is het scepticisme ten opzichte van universele waarheden en het objectief kenbare. Postmodernisten wijzen het idee af dat er één vaste, objectieve realiteit is. Zij beweren daarentegen dat ons wereldbeeld slechts door ons perspectief, onze ervaringen en culturele achtergrond wordt gevormd.


Dit artikel verscheen eerder op apologeticscentral. Lees hier deel 1 of ga verder naar deel 3.

Ook interessant

Toespraak ds. Latzel in Nederland

Op 3 september 2020 heeft ds. O. Latzel gesproken tijdens een besloten studiedag in Amerongen. Deze studiedag is gehouden ter voorbereiding op