In zijn eerste brief aan Timotheüs schrijft Paulus onder andere over het gebed. Wat zegt de apostel precies, en wat kunnen we daar anno 2021 van leren? Ds. B. van Egmond hield een prekenserie over 1 Timotheüs 2, en schrijft naar aanleiding daarvan vijf Bijbelstudies. Dit is deel 1.
Misschien komt het bij jou thuis ook wel eens voor: op zondagochtend sta je op het punt om als gezin naar de kerk te gaan. De vader en de jongens staan al bij de deur. Maar moeder en dochter hebben nog even tijd nodig. Als man roep je naar boven: „Hoe lang duurt het nu nog? We moeten weg.” Er wordt teruggeroepen: „Ja, bijna klaar.” Maar het duurt maar en duurt maar. En je begint ongeduldig te worden. Die vrouwen ook altijd… Je roept nog een keer boos naar boven. Op een gegeven moment begin je maar te lopen, of ga je vast in de auto zitten. Eindelijk is het dan zover, en kunnen jullie weg. Maar het is stil onderweg. Je bent gefrustreerd. Je vrouw en dochter ook. En zo kom je in de kerk. De dienst begint, zonder dat er iets is uitgesproken. En de predikant zegt: „Laten we samen bidden.”
De mannen aangesproken
Leg daar eens naast wat Paulus schrijft in 1 Timoteüs 2. Hij geeft daar aanwijzingen voor hoe men zich moet gedragen in het huis van God (1 Timotheüs 3: 15), in de samenkomsten van de gemeente. En dan zegt hij in vers 8 van hoofdstuk 2: ‘Ik wil dat de mannen op elke plaats bidden, met opheffing van heilige handen, zonder toorn of kwade gedachten.’ Dat komt wel even binnen. Juist omdat dit een opdracht van Paulus is speciaal aan de mannen. Zij worden hier met nadruk aangesproken, in onderscheid van de vrouwen. Bidden de vrouwen dan niet? Zij zijn toch ook aanwezig in de samenkomsten van de gemeente? Ja, mannen en vrouwen naderen samen tot God. Maar kennelijk hebben de mannen hier toch een bijzondere verantwoordelijkheid. In de samenkomsten van de gemeente moeten zij voorgaan in de gebeden. Waarom is dat? En geldt dat alleen voor in de kerk, of bijvoorbeeld ook in het gezin? Daarover hieronder meer, maar eerst iets over wat Paulus over dat gebed zelf zegt.
Heilige handen
Paulus legt uit hoe hij wil dat de mannen bidden, namelijk ‘met opheffing van heilige handen’. Paulus gaat hier uit van de gebedshouding die in de Bijbel het meest gebruikelijk is, met de handen geheven naar de hemel. Daarmee geef je te kennen dat je je aan God onderwerpt, en je van Hem afhankelijk weet. Het gaat Paulus hier echter niet allereerst om die gebedshouding, maar om de gesteldheid van ons hart, waarvan die opgeheven handen een uitdrukking zijn. Het moeten ‘heilige handen’ zijn. Het kan toch niet zo zijn dat we de handen die we opheffen tot God, in de omgang met onze naaste ballen tot vuisten? Dat is waar Paulus aan denkt. Want hij koppelt de heiligheid van die opgeheven handen aan hoe we omgaan met onze naaste. ‘Zonder toorn of kwade gedachten’ voegt hij eraan toe. Als we in ons hart gevoelens van boosheid hebben tegen onze naaste, wrok koesteren, of verkeerde plannen smeden, dan wordt ons gebed tot God belemmerd.
Profetische kritiek
Paulus sluit hier aan bij de kritiek van de profeten op de godsdienst van het volk Israel. Je kunt daarover lezen, bijvoorbeeld in Jesaja 1. Het volk komt naar Hem toe in de tempel om tot Hem te bidden en hun offers te brengen. Maar ondertussen bestelen ze hun arme buurman, en verdraaien het recht. En melken ze een arme weduwe uit. En dan zegt God: ‘En wanneer u uw handen uitspreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer u uw gebed vermeerdert, luister Ik niet: uw handen zitten vol bloed. Was u, reinig u, doe uw slechte daden weg. Houd op met kwaad doen, zoek het recht!’ (Jesaja 1:15-16). De verhouding met God en de verhouding met onze naaste hebben alles met elkaar te maken. We kunnen God niet bidden om genade en vergeving van zonden voor onszelf, als we onze naaste geen genade gunnen (Mattheüs 6:14-15). Hoe zouden we in ons gebed het goede kunnen zoeken ‘voor alle mensen’ (1 Timotheüs 2:1), als we ondertussen sommige mensen het licht in de ogen niet gunnen, of daadwerkelijk onrechthebben aangedaan. Dan heb ik eerst iets recht te zetten, of in elk geval mijn eigen gezindheid te veranderen.
Voorgaan in gebed
En dan kom ik nu weer terug bij de mannen. Wat hij zegt over heilige handen geldt natuurlijk voor mannen én vrouwen. Maar toch spreekt hij hier de mannen in het bijzonder aan. Zoals ik al zei: zij hebben de taak om in de samenkomsten van de gemeente voor te gaan in de gebeden. En ik denk dat dit ook geldt in huwelijk en gezin. Natuurlijk, ieder lid van dat gezin heeft het voorrecht om persoonlijk tot God te bidden, zoals dat ook zo is in de gemeente, het huisgezin van God (1 Tim. 3,4). Als je echter als gezin tot God nadert, krijgt de man en vader daarin de verantwoordelijkheid om leiding te geven en voor te gaan. Zo draag je als hoofd van het gezin zorg voor je vrouw en kinderen.
Een mooi voorbeeld hiervan is Izak die ‘in het bijzijn van zijn vrouw’ vurig tot de HEERE bad, omdat zij onvruchtbaar was. In het vers daarna lezen we dat Rebecca persoonlijk de HEERE raadpleegt als ze merkt dat de twee baby’s in haar buik tegen elkaar stootten en zij zich afvraagt waarom dit zo was (Genesis 25:21-22). Vergelijk ook hoe het in het OT steeds de gezinshoofden zijn die offeren aan God (namens hun huis).
Voorgaan in bekering
En dat betekent dan ook dat ik als man geroepen ben voor te gaan in bekering tot God. Want voor een onbelemmerd gebed zijn heilige handen nodig. Denk aan die situatie hierboven – het naar de kerk gaan. Of aan een ruzie in het gezin of met je vrouw. Wat kan de verleiding groot zijn om het allemaal maar te laten lopen. En met boosheid in je hart toch maar te gaan bidden. Waarin je dat ene punt maar angstvallig vermijdt. Of –als het heel erg is– het gebed maar over te slaan. En te wachten tot het allemaal is overgewaaid.
Maar Paulus roept mannen juist dán ook op de leiding te nemen. Het bidden niet te laten, maar voor te gaan in bekering tot God. Voor te gaan in het ‘heilig maken’ van je handen. Boosheid wegdoen, ruzie oplossen. Door eerlijk je eigen schuld te belijden, vergeving te vragen voor je eigen aandeel in de ruzie. Daarmee help je vaak de anderen om daar ook eerlijk over te zijn. En zo samen je handen ‘schoon te wassen’. Dat is moeilijk werk. Maar wat is beter dan met een goed geweten tot God te kunnen bidden, en te weten dat je gebeden niet belemmerd worden (1 Petrus 3:7)? Ook zo –juist door zelf klein te worden– mag je als man en vader je gezin leiden in de omgang met God.
Het geheim van de godsvrucht
Als man kun je dit nooit in eigen kracht. Maar hoe belangrijk is het dan te beseffen dat je als man ook een Hoofd hebt, Christus (1 Korinthe 11:3). Over Hem zegt Paulus in 1 Timotheüs 3:16 –aan het eind van alle voorschriften– dat Hij het grote geheim van de godsvrucht is. Bij Hem mogen we de reiniging van ons hart zoeken en vinden, die we nodig hebben om te bidden met heilige handen.
Gepubliceerd: 25-02-2021