De Heidelbergse Catechismus behandelt het zevende gebod kort, kernachtig. Over de rijke inhoud ervan hield ds. T.A. Bakker uit Nieuwe-Tonge recent zes preken. Naar aanleiding daarvan schrijft hij voor het Bijbels Beraad M/V een serie blogs. Deel 15.
Jullie trouwden en zagen uit naar de kinderzegen. Eerst misschien nog niet zo hevig, maar meer en meer. Er gebeurde niets. Ach, het komt wel, dacht je. Maar het kwam niet. Bij je vrienden wel, bij je broer of zus wel, bij jou niet. Je ging misschien wel een medisch traject in, met alle vragen en spanningen en verdriet die daarbij komen kijken. Helaas: geen resultaat. Je kon er misschien wel moeilijk over praten, voelde je hoe langer hoe eenzamer. Ze begrijpen me niet. Kraambezoeken waren mogelijk een marteling. Of doopdiensten. En vooral: dat onbegrip!
Ze zeggen: zij zijn mensen zonder kind’ren
Zoals er tegenwoordig zoveel zijn.
Wel sneu. Toch schijnt het hun niet zo te hind’ren
’t Is ook wel makk’lijk; och ze wonen klein.
O God, wij kunnen er niet over praten
Met al die rijke mensen om ons heen.
Gij kent ons hart, Gij weet hoe wij verlaten
Door ’t leven gaan als man en vrouw alleen.
En later? Allemaal mensen om je heen worden opa en oma. Ze genieten met volle teugen van hun kleinkinderen. U niet. Wat een verdriet. Wat kan het u aanvliegen: wie moet er straks voor ons zorgen?
In de geschiedenis van Hanna zie je iets van die pijn en die vragen. 1 Samuël 1: een hoofdstuk vol verdriet. ‘Peninna nu had kinderen, maar Hanna had geen kinderen’ (vers 2). Wat was dat in die tijd een schande. Nu is dat anders. Maar het verdriet is er niet minder om… Je voelt je zo anders. Waarom, Heere? Want ja, Hij leidt toch alles? Van Hanna lezen we dat de HEERE haar baarmoeder op slot had gedaan (vers 6). De HEERE deed het. De HEERE doet het.
Elkana, haar man, begrijpt er weinig van: ‘Ben ik u niet beter dan tien zonen?’ (vers 8). Wat een troost, ahum. Een kind is even wat anders dan een man, Elkana. Wat kunnen man en vrouw ook vandaag moeite hebben om dicht bij elkaar te blijven in deze nood.
Tegen deze schrijnende achtergrond trekt het onze aandacht wat we even verderop lezen: ‘Zij dan van ziel bitterlijk bedroefd zijnde, zo bad zij tot den HEERE en zij weende zeer’ (vers 10). Tjonge. Dat is bepaald niet vanzelfsprekend wat hier staat. Je kunt met je verdriet om God heenlopen. Boos worden op anderen. Jaloers op al die rijke mensen om je heen. Moeilijk in de omgang. Maar wat een zegen als je naast Hanna, bitter bedroefd, God zoekt in je verdriet!
Daarmee bedoel ik niet te zeggen: „Vraag er maar veel om, hoor. Wie weet!” Ik bedoel: tot God gaan om de pijn uit te zeggen, te klagen, te zuchten, te snikken voor Zijn aangezicht. Hem zeggen dat je zo graag een kind wilt. Moeder worden! Vader worden! Maar niet alleen dat. Een kind voor de HEERE. Een jongen die Hem zal dienen. Het menselijke en het geestelijke loopt door elkaar bij Hanna. Dat mag, dat is goed. Laat het bij ons ook maar zo zijn.
Goed, maar God doet bij jullie misschien niet wat Hij bij Hanna deed. Over haar lezen we: ‘En de HEERE gedacht aan haar’ (vers 19). Waarom niet aan jullie dan?
Ik weet het niet. Maar één ding weet ik: als Hanna je geestelijke zus is, dan heeft de Vader het beste met je voor. „Vertrouw Me”, zegt Hij. „Vertrouw Me. Ik zal je hier op aarde tot een zegen stellen. Je zult een vruchtbaar leven leiden.” Hij wijst je erop, ter bemoediging, dat de geestelijke vruchtbaarheid in de nieuwe bedeling belangrijker is dan de lichamelijke vruchtbaarheid. Denk aan de ongetrouwde Paulus. Hij was druk bezig kinderen te baren, zodat Christus gestalte in hen zou krijgen (Galaten 4:19). Zeg dan niet: ‘ik ben een dorre boom’ (Jesaja 56:3). „Ik tel niet mee. Ik doe er niet toe.” Het is niet waar. Je mag belijden –met tranen in je ogen:
En toch zijn wij bij U geen dorre bomen.
Voldragen is de vrucht van ons geslacht.
(Deze dichtregels, net als de coupletten eerder in deze blog, las ik in het boek ”Gij zult niet echtbreken” van ds. R. van Kooten; dl. 2; pag. 149)