Recensie: Still time to care – Greg Johnson

boek
Leestijd: 13 minuten

Reageren op Homoseksualiteit: cultuur van zorg versus cultuur van genezing


Als professoren aan het Covenant College, de christelijke liberale kunstacademie van de Presbyterian Church in America (PCA), en als ouderlingen, die leiding geven in de PCA, hebben wij talloze gesprekken gevoerd met studenten en medekerkleden over kwesties rond identiteit en seksualiteit. Net als wij proberen zij de cultuur van onze tijd in al zijn complexiteit te begrijpen.

We lezen beiden veel over deze kwesties voor ons lesgeven en onze counseling en daarom wilden we graag Greg Johnsons boek, Still time to care – What we can learn from the Church’s failed attempt to cure homosexuality lezen, geschreven door een broeder in Christus en een medeouderling in ons kerkgenootschap.

We hebben historisch-orthodoxe opvattingen over seksualiteit, dus we moeten erkennen dat we, voorafgaand aan het lezen van het boek, ons er heel goed van bewust zijn geweest dat de auteur in de PCA de afgelopen jaren een bliksemafleider is geworden in deze kwesties. Eerlijk gezegd hebben we het boek met grote scepsis benaderd. We moeten echter ook toegeven dat toen we het boek lazen, een deel van onze scepsis verdween. Veel ervan vonden we aangenaam verrassend.

Aan het begin van de homorechtenbeweging in 1969 hadden vooraanstaande personen in de evangelische hoek een duidelijke visie op homo’s die zich tot Jezus wenden. We zien bij hen een positieve pastorale benadering jegens homo’s; een benadering die homoseksualiteit beschouwde als een gevallen staat, die door christenen werd ervaren als een verschijnsel dat eerder meer zorg nodig had dan genezing.

Met de komst en groei van de ex-homobeweging verschoof de focus van zorg naar genezing. Als gevolg hiervan hebben we nu naar schatting 700.000 mensen alleen al in de Verenigde Staten, die een conversietherapie hebben ondergaan. Ondanks de beste intenties eindigde de beweging met zeer verontrustende resultaten. Toch was de oorzaak van het einde van de ex-homobeweging niet een verkeerde seksuele ethiek. Deze beweging hield op te bestaan, omdat ze gebaseerd was op een praktijk die afbreuk deed aan de rijkdom van het evangelie.

Voor orthodoxe christenen is de weg vooruit een pad terug naar 40 jaar geleden. Het is weer tijd om ons, samen met onze neo-evangelische vaders, te concentreren op zorg – niet op genezing – voor onze niet-hetero zusters en broeders die een leven leiden van kostbare gehoorzaamheid aan Jezus.

Laten we beginnen met een schets van de 20 hoofdstukken van het boek. Ten eerste beschrijft Johnson twee contrasterende paradigma’s van christenen en homoseksualiteit. Hij begint met opmerkelijke theologische voorouders, zoals C.S. Lewis, John Stott en Francis Schaeffer, die als voorbeeld gelden voor een zorgzame benadering van ‘homo-christenen’. Deze mannen hadden geen bezwaar tegen het gebruik van de specificatie ‘homo’ om gelovigen te beschrijven die seksuele verlangens en verzoekingen ten aanzien van hetzelfde geslacht ervaren. Johnson omschrijft de zachte benadering van hen en anderen als ‘het paradigma van zorg’. Dit paradigma benadrukt de door het evangelie gedreven empathie die niet strijdt met de Bijbelse seksuele ethiek.

Ten tweede bespreekt hij de geheel andere strategie van ex-homo gemeenten, die hij ‘het paradigma van genezing’ noemt, en beoordeelt de hele beweging als een diepe mislukking. De beweging faalde vanwege ‘een gebrek aan theologische kennis wat betreft de ernst van de zonde’ en ‘een extreme aandacht voor de eindtijd’ (135).

Ten derde reageert Johnson op veel voorkomende bezwaren tegen orthodoxe Bijbelse seksualiteit en verdedigt hij de positie van de christelijke traditie.

En tot slot schetst Johnson een perspectief voor christenen die worstelen met hun seksualiteit en voor degenen die op een goede manier van hen willen houden – een manier die het paradigma van zorg opnieuw belichaamt in plaats van het paradigma van genezing dat wordt voorgestaan door de ex-homobeweging.

Vriendelijke (winsome) en pastorale orthodoxie

Het boek is goed geschreven, vol pastorale warmte en doorwrochte wijsheid. Johnson schrijft met verve en stelt een ‘vriendelijke’ orthodoxie voor die christenen overal ter wereld zouden moeten navolgen. Deze man is vrijgezel, in de veertig en nog ‘maagd’. Ongeacht hoe je zijn herderlijk spreken beoordeelt, hier is een broeder, een ervaringsdeskundige die iets te zeggen heeft.

Als je niet worstelt met aantrekking tot hetzelfde geslacht, zou je je kunnen verwonderen over de heftigheid van recente debatten. Waarom al die ophef? Johnsons rustige analyse helpt de lezer om te begrijpen hoe verlangens naar hetzelfde geslacht van binnen voelen en waarom ex-homo gemeenten – onder de paraplu van Exodus International en anderen – veel mensen gedesillusioneerd hebben achtergelaten. Dan voel je diepe empathie voor onze broeders en zusters in Christus, vooral in het licht van Johnsons heftige uiteenzetting van de ex-homobeweging.

Verdeeld over twaalf hoofdstukken beschrijft Johnson talloze mislukkingen en een tekortschieten in integriteit en waardeoordelen onder ex-homo-leiders. Het bewijsmateriaal dat Johnson opstapelt, is onthutsend, met veel gevallen van misleidende propaganda, regelrechte hypocrisie en beweringen zoals die van Colin Cook, oprichter van Homosexuals Anonymous, die beloofde dat als je zijn methode zou volgen, ‘na verloop van tijd 80 tot 90 procent van de kracht van homoseksuele gevoelens zal verdwijnen’ (78). Zoveel ex-homo-retoriek, vooral in de beginjaren, verraadde een gebrekkige leer van de zonde en de Heilige Geest, door te veel te vertrouwen op de kracht van ex-homoprogramma’s om de aantrekking tot hetzelfde geslacht te verminderen of zelfs weg te nemen, terwijl in feite alleen de Heilige Geest onze genegenheden en innerlijke verlangens kan veranderen.

Johnsons kritiek op het paradigma van genezing is slechts een opmaat naar het standpunt dat hij verdedigt, namelijk het paradigma van zorg. Hij haalt conservatieve voorgangers van vroeger aan, zoals Richard Lovelace die de kerk aanspoorde om ‘niet-praktiserende homoseksuele gelovigen te accepteren, te eren en te koesteren als lidmaat, en deze leidinggevende posities in de bediening te geven’ (34). In 1980 publiceerde de Reformed Presbyterian Church, Evangelical Synod (RPCES) een rapport over homoseksualiteit dat ‘onze homoseksuele broeders en zusters’ omarmde (207) en haar leden aanmoedigde om ‘openbaar en privé degenen te beschermen die worstelen met homoseksualiteit binnen en buiten onze gemeenten’ (15) – en, natuurlijk trad, de RPCES-denominatie in 1982 toe tot de PCA. Zoals Johnson opmerkt, ‘werd op de PCA General Assembly besloten om het rapport en andere RPCES-rapporten als onderdeel van de geschiedenis van de PCA in ontvangst te nemen als ‘waardevol en belangrijk materiaal’ dat gebruikt zal worden bij de vervolmaking van de Kerk’ (15). Dit oudere paradigma van zorg verbindt een traditionele seksuele ethiek met een evangelie-gerichte pastorale benadering vol van barmhartigheid en genade (maar let op: David Linden en Paul Gilchrist hebben verschillende zorgen geuit over Johnsons interpretatie van het RPCES-rapport – zie dit artikel).

Greg Johnson geeft ook zijn mening op het taalkundige debat over de vraag of christenen zichzelf moeten zien als ‘homo’ versus ‘aangetrokken tot hetzelfde geslacht’. Zo schrijft hij bijvoorbeeld:

‘Voor niet-christenen heeft het missiologische gevolgen als je homo’s vertelt: ‘Je kunt geen homo én christen zijn.’ Er is maar één manier waarop een seculier publiek zo’n verklaring aanhoort. Homo betekent voor hen een seksuele geaardheid, niet een seksuele moraal. Als je iemand vertelt dat ze geen homo én christen kunnen zijn, zullen ze dat aanhoren als: het evangelie van Jezus Christus is niet op jou van toepassing, omdat je je seksueel aangetrokken voelt tot personen van hetzelfde geslacht. In onze poging om het woordgebruik van een verdwenen beweging nieuw leven in te blazen, lopen we het risico het evangelie voor homo’s te vertroebelen. (209)

Johnson spreekt ontroerend over het ‘emotionele misbruik’, dat veel van onze broeders en zusters voelen vanwege geloofsgenoten die steeds proberen het woordgebruik aan te pakken. (243). Hoewel we nog steeds twijfelen aan het correcte gebruik van bijvoeglijke naamwoorden als ‘gay’ of ‘homoseksueel’ als christelijk identiteitsmerk, zijn de overwegingen van Johnson hier nuchter en tot nadenken stemmend.

Waarom is er zoveel discussie?

Waarom is Johnson, gezien de sterke punten van dit boek, controversieel in de ogen van sommige christenen, vooral in de PCA? Sommige cultuur- of naamchristenen verzetten zich tegen zijn boodschap vanwege hun culturele in plaats van Bijbelse noties, maar wij kunnen deze groep gerust negeren als rand-doelgroep vergeleken met het publiek waarop Johnson zich richt, zodat er twee hoofdgroepen overblijven die waarschijnlijk bepalen hoe dit boek wordt ontvangen.

Enerzijds zijn er degenen die ruimte vrijmaken voor een ‘Groep B-christendom’. Voorstanders van ‘Groep B’ ervaren aanhoudende verlangens tot hetzelfde geslacht, maar beschouwen seksuele gemeenschap als voorbehouden tussen een man en zijn vrouw, in tegenstelling tot voorstanders van ‘Groep A’, die geloven dat het christelijk geloof bestaanbaar is met het hebben van seksuele partners van hetzelfde geslacht. Zowel Groep A als B verwerpen ex-homostrategieën voor oriëntatieverandering. Aan de andere kant zijn er critici die verontrust zijn over de manier waarop christenen zowel van Groep A als van Groep B homoseksuele verlangens normaliseren. Zij maken zich zorgen dat wezenlijke theologische noties worden opgeofferd. Naar het inzicht van deze critici is het christendom van Groep B een hellend vlak naar het christendom van Groep A (zie bijvoorbeeld de waarschuwende opmerkingen van een Britse predikant). Of het nu goed of slecht is, Still time to care is onlosmakelijk verbonden met die bredere discussie; we merken echter op dat hoewel het boek van Johnson overeenkomt met enkele van de belangrijkste punten van het christendom van Groep B, hij deze taal niet rechtstreeks op zijn eigen voorstel toepast.

Naar ons oordeel vormen de bezwaren van Johnsons critici geen gevecht tegen windmolens maar weerspiegelen ze eerder de gegronde bezwaren van oprechte christenen uit de hele wereld. De enorme verschuivingen in de seksuele moraal hebben de westerse wereld op zijn kop gezet, vooral in de normalisering van homoseksualiteit, de queer-theorie en de transgenderbeweging.

Bovendien hebben sommigen Johnson ervan beschuldigd nodeloos provocerend te zijn in wat hij doorgaans spreekt en schrijft. Ze zeggen dat hij de discussie vaak op een ondoordachte manier aangaat. Of men het nu met dit gevoelen eens is of niet, het gaat niet op voor wat dit boek betreft, al bespeuren we hier en daar enig ongeduld ten aanzien van de bezwaren van theologisch conservatievere critici. Hoewel potentiële lezers in ieder geval alert moeten zijn op deze bredere context, is onze recensie erop gericht het boek op zijn eigen waarde te beoordelen.

Still time to care is voor sommige van Johnsons critici mogelijk geschikt om nuchter te bekijken waar Johnson voor staat. Hoewel we achter pastorale leiders staan die bepaalde theologische twijfels hebben geuit over Johnson en zijn metgezellen, betreuren we andere schreeuwerige en ondoordachte geluiden die te vaak voorkomen in onze kerken en in de digitale wereld, vooral onder leken. In die laatste gevallen kun je je afvragen of vrees over de Revoice-conferentie of Groep B-christendom altijd wordt ingegeven door getrouwheid aan de Bijbel (of eerder een afleidingsmanoeuvre is). Je vindt nogal eens christenen met een zeer uitgesproken mening over mensen die worstelen met hun homoseksuele verlangens, terwijl ze hun eigen worsteling met afschuwelijke zonden zoals trots, hebzucht, afgunst, lust en luiheid volledig negeren. Waarom deze dubbele moraal? Waar komt de obsessie vandaan om alles wat zweemt naar homoseksualiteit te veroordelen?

Zoals Johnson terecht opmerkt, is deze discrepantie niet Bijbels. (210-11) Christenen behoren consequent tegen alle zonden te zijn. En vooral als het gaat om de zonde van homoseksualiteit, moeten we het medeleven en de zachtmoedigheid van mannen als Stott en Schaeffer navolgen. Ja, Christus was erg kritisch over de Farizeeën en hun hypocrisie, en ja, de Bijbel neemt geen blad voor de mond over de zonde, maar we kunnen openhartig zijn over de Bijbelse leer over homoseksualiteit en aantrekking tot hetzelfde geslacht zonder de ootmoed en genade te verliezen, die vrucht van de Geest zijn. Als we niet bewogen zijn met de pastorale zorg voor onze naaste, moeten we berouw tonen.

Eén vraag, twee bezwaren

Hoewel we vele dingen in dit boek waarderen, hebben we twee belangrijke bezwaren en één vraag. Vóór we onze bezwaren te boek stellen, willen we een vraag opwerpen – ongebruikelijk in een boekbespreking – niet over Johnsons stellingen, maar over de stofomslag. Het is het eerste wat je als lezer opvalt aan het boek en daarom moeten we bekennen dat we enigszins verbaasd en teleurgesteld zijn over het ontwerp. Dat laat, overigens best fraai, de kleuren van de regenboog zien, op de voorkant, achterkant en (wat het meest opvalt) op de rug.

We houden van de regenboog, vooral vanwege de door God gegeven betekenis als het teken van het Noachitisch verbond (Gen. 9:13-16) en we zijn er ons van bewust de betekenis ten aanzien van het verbond hoog te houden. Maar waarom wordt dit symbool hier gebruikt? Wat is de beoogde boodschap van dit ontwerp? We zien geen duidelijk verband met het teken van het verbond. Gezien het onderwerp van het boek en mede omdat verspreiders van de LGBT+-bevorderende doelstellingen het regenboog-symbool gebruiken, loopt het gebruik van het regenboog-thema op de stofomslag het risico de potentiële lezer te misleiden. Het kan namelijk suggereren dat het boek op de een of andere manier de LGBT+-agenda promoot of in die lijn ligt.

Maar Johnson heeft de Bijbelse seksuele ethiek in dit boek vakkundig verdedigd naast een mooi en Bijbels onderbouwd denkkader van zorg voor de kerk. Zijn uitspraken staan openlijk op gespannen voet met de LHBT+-agenda. Daarom weten we niet goed wat we van dit ontwerp moeten vinden. Misschien is onze zorg ongegrond en houdt het ontwerp geen verband met het standpunt dat in het boek verdedigd wordt. Misschien is het alleen esthetisch of suggestief bedoeld, zonder dat het iets te maken heeft met de opvattingen van de auteur zelf. Maar zelfs dan vrezen we dat het een belemmering zal blijken te zijn, waardoor velen vooringenomen raken die misschien baat bij het boek zouden kunnen hebben.

Onze eerste bezwaar betreft Johnsons behandeling de manier waarop een christen met seksuele verlangens en verzoekingen van hetzelfde geslacht moet worden bezien. In de PCA en andere gereformeerde kringen worden zulke seksuele verlangens zelf als zondig beschouwd, de vrucht van begeerte of erfzonde. Hoewel Schaeffer en anderen de zondigheid van onvrijwillige aantrekkingskracht tot hetzelfde geslacht ontkenden (12), verdedigt Johnson in dit boek duidelijk en consequent het standpunt dat seksuele verlangens naar hetzelfde geslacht uit begeerte voorkomen en dus zondig zijn – een beoordeling waarmee we het eens zijn. Deze verdediging is opmerkelijk, omdat veel van Johnsons Groep B-medegenoten het daar niet mee eens zijn.

Tegelijkertijd maken we ons zorgen dat Johnsons indringende kritiek en reactie op de ex-homobeweging het kind met het badwater weggooit. Heeft hij, misschien onbedoeld, de hoop op een substantiële verandering in onze zondige seksuele verlangens en verzoekingen opgegeven?

Door het hele boek heen ontkent Johnson dat christenen verandering moeten verwachten en kiest hij ervoor om de blijvende aard van onze seksuele verlangens en neigingen te benadrukken.

Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘ In dit leven kun je niet verlost worden van de verdorven natuur. We blijven onontkoombaar kinderen van Adam. Er is alleen een opdracht om te strijden tegen de verleiding van onze verdorven natuur tot zondigen’ (36). Later vraagt ​​hij: ‘Kunnen we geen manier vinden om de realiteit en het blijvend karakter te erkennen van seksuele geaardheden die zelden veranderen en die deel uitmaken van een ondergeschikte identiteit, terwijl we homo-erotische verzoeking dan nog steeds aanmerken als een gevolg van de val en de uitwerking van de zonde die in ons is? Ik denk dat we dat kunnen en moeten doen’ (207).

De boodschap dat substantiële verandering in seksuele aantrekkingskracht inderdaad hoogst onwaarschijnlijk is, is impliciet aanwezig in heel Johnsons overzicht van de mislukte ex-homobeweging:

Onze moeite om zelfs maar enkele gevallen van echte verandering van homo-naar-hetero-oriëntatie vast te stellen, is veelzeggend. God heeft de macht om alles te doen. Het blijkt echter dat dit iets is wat Hij in dit tijdperk maar zeer zelden heeft verkozen te doen (127).

Hier is nog zo’n specifieke uitspraak:

Het zou naïef zijn om te denken dat iets wat zo diep geworteld is als de innerlijke aantrekkingskracht van seksuele verzoeking in dit leven, zou kunnen worden uitgeschakeld’ (138-39).

Dergelijke passages zijn over de pagina’s van het boek uitgestrooid en zullen waarschijnlijk veel lezers de indruk geven dat christenen helemaal geen verandering in begeerte kunnen ervaren. Toch beweert Johnson dit nergens en dat gelooft hij het waarschijnlijk ook niet. Hij erkende bijvoorbeeld in zijn toespraak op de Algemene Vergadering van de PCA in 2019 dat hij niet langer worstelt met pornografie, wat inhoudt dat begeerte zijns inziens wel kan verminderen. Johnson is echter gefixeerd op het bekritiseren van de overtuiging van de ex-homobeweging dat God in dit leven volledige uitroeiing belooft van seksuele verlangens van hetzelfde geslacht, en die fixatie maakt zijn analyse onevenwichtig.

De lezer hoort dus nooit dat gelovigen mogen verwachten dat God door Zijn Geest de kracht en frequentie van dergelijke seksuele verzoekingen vermindert – zelfs de begeerte zelf kan verminderen – volgens het normale patroon voor alle zonden waarmee we in het christelijke leven worden geconfronteerd.

Neem wat er in de Westminster Geloofsbelijdenis staat over de voortgang van de heiligmaking: ‘De heerschappij van het gehele lichaam der zonde wordt vernietigd, en de verscheidene lusten daarvan worden meer en meer verzwakt en gedood; en zijzelf worden al meer levend gemaakt en in alle heilzame genadegaven versterkt, om ware heiligheid in praktijk te brengen, zonder welke niemand de Heere zien zal’ (XIII.1, onze cursivering). Toegegeven, de Westminster stemt onmiddellijk toe dat de heiligmaking ‘onvolmaakt is in dit leven’ (XIII.2), maar we mogen niettemin verwachten dat de Geest ons helpt te groeien in genade, inclusief het minder worden van de begeerte.

We zijn het met Johnson eens dat ex-homo-leiders het huwelijk niet als de hoogtepunt van het christelijke leven hadden moeten beschouwen. Toch hadden ze wel gelijk met het benadrukken dat men mag verwachten dat heiligmaking de zondige verlangens zou verminderen, zo niet uitroeien, omdat die overtuigingen geworteld zijn in wat we geloven over de Goddelijke almacht en het toepassende werk van de Heilige Geest. Christenen die worstelen met zondige seksuele verlangens, ervaren slechts de werkelijkheid in de eindtijd, die het hele christelijke leven kenmerkt voor elke gelovige, een leven in de spanning tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’. God zal onze ervaring van zonde niet uitroeien, maar hij zal echte geestelijke groei mogelijk maken in de kracht van de Geest.

Kortom, Johnson moet ons in het boek een zorgvuldiger uitgewerkte theologie van de heiliging bieden. Zijn aanhoudende nadruk op de onwaarschijnlijkheid van het kwijtraken van iemands neiging tot bepaalde seksuele verlangens en verleidingen, nadat hij tot geloof in Christus is gekomen, zou kunnen aanzetten tot berusting over zijn toestand die werkelijke groei in seksuele heiligheid belemmert.

Ons tweede voorbehoud betreft het begrip seksuele geaardheid. Dit concept wordt door het hele boek nauwelijks onderzocht. Johnson put uit het overtuigende onderzoek van Thomas Hubbard en anderen. Dat toont aan dat homoseksualiteit in de oudheid springlevend was (vooral bij de Grieken en Romeinen) – en niet alleen homoseksualiteit, maar monogame relaties tussen personen van hetzelfde geslacht. En toch toetst Johnson nooit of die manier van kijken naar de mensheid – als ‘homoseksuelen’ versus ‘heteroseksuelen’, als ‘georiënteerd’ op een vaste en unieke seksuele manier van leven – overeenkomstig de Schrift is, of zelfs maar goed wetenschappelijk is onderbouwd.

Op de vraag of iemand zijn seksuele geaardheid kan veranderen van homoseksueel in heteroseksueel, zegt Johnson ‘nee’, terwijl de ex-homobeweging ‘ja’ zegt. Maar hebben ze misschien beiden ongelijk? De term ‘seksuele geaardheid’ roept de vraag op wat de essentie is van homoseksualiteit: een punt waarover veel wordt gediscussieerd. Zoals Michael Hannon heeft betoogd, is het hele idee van seksuele geaardheid misschien wel een fata morgana (zie ook Jenell Paris, The End of Sexual Identity, 74–76; en Rosaria Butterfield, Openness Unhindered, 93–112).

Hoewel we geen dogmatisch standpunt innemen over deze kwestie, vragen we ons af of de taal van seksuele geaardheid met haar ingebedde seculier-wetenschappelijke antropologische vooronderstellingen ons niet steevast afleidt van de diepere inhoud van de Schrift en de christelijke traditie die op ons als persoon van toepassing is. We denken aan noties als het beeld van God, genade, erfzonde, voortgaande heiligmaking en voorbede. Toegegeven, deze kwestie is gecompliceerd omdat de term ‘seksuele geaardheid’ – bedacht in de 19e eeuw en goedgekeurd door de American Psychological Association – zo ingebakken zit in onze culturele bagage en onze alledaagse communicatie. Gemakkelijke clichés en evangelische schibbolets zijn hier volstrekt ontoereikend. Desalniettemin denken we dat kritische aandacht voor dit onderwerp de kwaliteit van dit boek zouden hebben verhoogd.

Uitdagingen voor de toekomst

Johnson’s Still time to care is een actueel boek dat een visie geeft op christelijk discipelschap met betrekking tot de aantrekkingskracht tot hetzelfde geslacht en de daarmee gepaard gaande verzoekingen. Het is een boek met een opmerkelijk theologische diepgang, historisch besef en pastoraal inlevingsvermogen. Johnsons pastorale voorbeeld is overtuigender dan van veel gemeenten die zichzelf het predicaat van ex-homo pastoraat hebben aangemeten. Hij probeert de missionaire, piëtistische en dogmatische richtingen van de PCA-traditie bij elkaar te houden. Zijn boek probeert oprecht een toekomstperspectief te bieden voor christenen die worstelen met seksualiteit en die ernaar verlangen Gods Woord op dit gebied te gehoorzamen. Op al die fronten verdient hij onze dank.

Toch hebben we twee substantiële bezwaren geuit. We maken ons namelijk zorgen over Johnsons behandeling van de heiliging met betrekking tot begeerte, en we hebben vragen over het begrip ‘seksuele geaardheid’ als een onveranderlijke neiging die in dit boek en door de meeste deelnemers aan het bredere debat als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Aangezien deze thema’s centraal staan ​​in de algemene discussie van het boek, verzwakken ze uiteindelijk zijn pleidooi voor een paradigma van de zorg. Naar onze mening is het paradigma van de zorg ontoereikend zonder extra aandacht voor de heiliging.

Tenzij de Heere ons barmhartigheid bewijst, vermoeden we dat getrouw denken en leven naar Gods Woord op het gebied van seksualiteit alleen maar moeilijker zal worden, vooral voor jonge christenen. Dit is een tijd die ons tot diep nadenken aanzet. Johnsons boek is een belangrijke bijdrage aan een toenemend pakket van literatuur voor belijdende gelovigen die ondersteuning zoeken op hun levensweg in deze hedendaagse cultuur.

Deze recensie is geschreven door Hans Madueme en John Wingard. Hans Madueme is universitair hoofddocent theologische studies aan het Covenant College in Lookout Mountain, Georgia, en zit in de redactieraad van Themelios.

John Wingard is hoogleraar filosofie en decaan geesteswetenschappen aan het Covenant College.



Gepubliceerd: 17-08-2022

Ook interessant

Een homo-ouder in de school

‘De nieuwe Kamervoorzitter Bergkamp is getrouwd met haar partner. Het stel heeft twee dochters.’ Zo besloot op 7 april 2021 een artikel