Neem eerst de bijbeltekst goed in je op:
8 Maar tegen de ongetrouwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen, als zij blijven zoals ook ik. 9 Maar als zij zich niet kunnen onthouden, laten zij trouwen; want het is beter te trouwen dan [van begeerte] te branden. 10 Maar aan de getrouwden beveel ik – niet ik, maar de Heer –, dat [de] vrouw niet mag scheiden van [haar] man 11 (en als zij toch gescheiden is, laat zij ongetrouwd blijven of zich met haar man verzoenen), en dat [de] man [zijn] vrouw niet mag verstoten. 12 Maar aan de overigen zeg ik, niet de Heer: Als een broeder een ongelovige vrouw heeft en deze vindt het goed bij hem te wonen, laat hij haar dan niet verstoten. 13 En als een vrouw een ongelovige man heeft, en hij vindt het goed bij haar te wonen, laat zij haar man niet verstoten. 14 Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door de broeder; anders toch waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.
In dit bijbelgedeelte dat je zojuist hebt gelezen, komen drie groepen mensen voor je aandacht:
1. “de ongetrouwden en de weduwen” (vers 8),
2. “de getrouwden” (vers 10) en
3. “de overigen” (vers 12), dat zijn de gemengde huwelijken, waarvan alleen de man of de vrouw een gelovige is.
Voor elk van de drie groepen heeft Paulus een woord.
Ongetrouwden en weduwen
“De ongetrouwden en de weduwen” (vers 8) kunnen het best ongetrouwd blijven, net zoals hij. Dan heb je niets te maken met de zorg voor een goedlopend huwelijk. De tijd die je daarin moet investeren, kun je dan gebruiken in de dienst van de Heer.
Paulus heeft tegelijk wel degelijk oog voor de praktijk (vers 9). Hij beseft goed dat er verlangens kunnen zijn die het niet toelaten dat iemand ongetrouwd blijft. Misschien loop jij wel met de vraag rond of de Heer wil dat jij trouwt, of dat Hij wil dat je alleen blijft. Ik heb ook met die vraag gezeten. Het antwoord voor mij kwam toen iemand zei: ‘Als jij verlangt naar een levenspartner, kun je ervan uitgaan dat de Heer wil dat je trouwt. Hij heeft dat verlangen in je gelegd.’ Een simpel antwoord dat voor mij het einde van de vraag heeft betekend over wel of niet trouwen. Je hoeft daar, denk ik, niet krampachtig mee om te gaan.
Dan komt natuurlijk nog wel het probleem hoe je kunt weten met wie de Heer wil dat je trouwt. Daar kun je dan verder voor gaan bidden. Soms is het zo dat je, ondanks het verlangen naar een levenspartner, toch alleen blijft. Dat kan een hele strijd veroorzaken, zo hevig, dat je zelfs gaat twijfelen aan de liefde van God. Ik kan dat wel begrijpen, zeker als er door anderen ook nog zielig over wordt gedaan. Een hoofdstuk als dit kan je dan bemoedigen. Voor God heeft jouw leven Zijn doel niet gemist als er in jouw leven geen levenspartner verschijnt. Geef het gevoel van het gemis niet de kans je leven te vullen. Blijf je richten op Hem. Hij wil die ruimte in je leven vullen.
Ik wil hiermee niet de indruk wekken dit probleem met een paar zinnen af te doen. Dat zou goedkoop zijn. Ik wil alleen proberen een richting aan te geven, waarin draagkracht voor dit gemis te vinden is.
Getrouwden
Voor de tweede categorie, “de getrouwden”, geldt dat zij getrouwd zijn tot de dood scheiding brengt (verzen 10-11). Elke scheiding die eerder plaatsvindt dan de dood, is verboden. In Maleachi 2 staat dat God “het wegsturen … haat” (Maleachi 2:16). Er is geen reden te bedenken waarom man en vrouw elkaar zouden kunnen wegsturen, anders gezegd, zouden kunnen scheiden. Ja, je hoort wel van situaties van voortdurende ruzies, scheldpartijen, dronkenschap of een verhouding met een ander en overspel. En menselijk gesproken is het dan begrijpelijk dat er door de partij die dit alles moet ondergaan een echtscheidingsprocedure in gang wordt gezet. Maar de Heer Jezus heeft gezegd – en met de opmerking “niet ik, maar de Heer” verwijst Paulus daarnaar –: “Wat dan God heeft samengevoegd, laat een mens dat niet scheiden” (Mattheüs 19:6). Hier staat een duidelijk bevel: niet scheiden.
Is het dan onder geen enkele voorwaarde mogelijk om te scheiden? Nee, want die voorwaarde is er niet. Sommigen menen in Mattheüs 19:9 de enige uitzondering te zien die de gevraagde voorwaarde geeft. Dat is in het geval dat er door één van de partners is gehoereerd. De reden is, zo zegt men, dat door de partner die hoereert in feite de huwelijksband verbroken is door te hoereren, dat wil zeggen door met een ander geslachtsgemeenschap te hebben (1 Korinthe 6:16). Die redenering gaat echter niet op, want geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk verbreekt geen wettig huwelijk, net zomin als door geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk een huwelijk ontstaat.
Mocht iemand Mattheüs 19:9 toch als uitzondering zien en menen aan dat vers het recht tot echtscheiding te kunnen ontlenen, dan mag hij of zij zich wel afvragen of er van dit recht gebruik moet worden gemaakt. Wanneer het opgebracht kan worden – ik wil me hierin zo voorzichtig mogelijk uitdrukken – van dit recht af te zien, zou het een overwinning van de genade zijn om zelf toch trouw te blijven aan de huwelijksband waarin zij beiden verbonden zijn en die tot de dood onverbrekelijk is.
In een bepaald geval van echtscheiding wordt wel eens als excuus aangevoerd dat het in dat bepaalde geval zou gaan om een huwelijk waarin man en vrouw niet door God zijn samengevoegd. Er zijn inderdaad huwelijken genoeg die tot stand zijn gekomen zonder dat men daarin naar de wil van God heeft gevraagd. Als dat zo is, moet dat als zonde beleden worden, maar het mag nooit als een excuus dienen om te gaan scheiden. Als er staat ‘wat God heeft samengevoegd’ – en niet ‘wie God heeft samengevoegd –, ziet dat op de instelling van het huwelijk als zodanig. De twee mensen, man en vrouw, die door de band van het huwelijk zijn samengevoegd, kunnen zich nooit van die band ontdoen. Het is een band die God om hen beiden heen gelegd heeft en die nooit verbroken mag worden. Denk daar ook eens aan, als je over trouwen nadenkt.
Mocht het toch gebeurd zijn dat er echtscheiding heeft plaatsgevonden, dan is de opdracht ook duidelijk: ongetrouwd blijven of zich met elkaar verzoenen.
Gemengde huwelijken
“De overigen” (verzen 12-13). Wie zouden dat zijn? Uit het vervolg kun je opmaken dat het hier gaat om gemengde huwelijken. Dat zijn huwelijken waarin één van de partners tot geloof gekomen is en de ander nog ongelovig is. Het gaat hier wel om iemand die tot geloof gekomen is nadat zij getrouwd zijn. Het gaat niet om iemand die de Heer Jezus kent en met een ongelovige gaat trouwen. Dat is duidelijk in strijd met de Bijbel (2 Korinthe 6:14). Daar kan geen zegen op rusten.
Je kunt je voorstellen dat in zo’n heidense stad als Korinthe, waar het evangelie aangenomen is, in veel gezinnen door het geloof een scheiding gekomen is tussen de gelovige en de ongelovige familieleden. Hoe moet men daar nu mee omgaan? Hier spreekt Paulus als apostel, zonder zich te beroepen op een uitspraak van de Heer Jezus Zelf. Daarom zegt hij: “Zeg ik, niet de Heer.” Dit betekent natuurlijk niet dat je wat Paulus hier zegt, aan je laars kunt lappen. Hij is nog altijd apostel, die gezag van God heeft gekregen om in allerlei situaties te vertellen hoe er gehandeld moet worden. In de gevallen van de gemengde huwelijken moet degene die tot geloof is gekomen nooit het initiatief tot scheiding nemen.
Als je in Ezra 10:1-4,10-16 en Nehemia 13:23-27 over gemengde huwelijken leest, zou je de gedachte kunnen krijgen dat in die gevallen de ongelovige moet worden weggestuurd. In die gedeelten gaat het om huwelijken tussen leden van Gods aardse volk en heidenen. Die huwelijken zijn door God bij wet verboden. Ondanks dat hebben de Israëlieten zich verbonden met de heidenvolken om hen heen. Daardoor hebben ze zich verontreinigd en schuldig gemaakt aan de overtreding van de wet (Deuteronomium.7:1-6). De enige manier om zich van die zonde te ontdoen is belijdenis en het wegsturen van de vreemde vrouwen en de kinderen die uit hen geboren zijn. Zo heeft God het bepaald voor de tijd dat Zijn aardse volk, Israël, onder de wet stond.
In de tijd waarin wij leven, zijn wij niet onder de wet, maar onder de genade (Romeinen 6:14b). Als nu in een ongelovig gezin één van de ouders tot bekering en geloof komt, heeft dat een uitwerking op het hele gezin (vers 14). De ongelovige man of vrouw is door de gelovige “geheiligd”. Dit geheiligd zijn heeft niets te maken met de verhouding tot God. Daaraan is voor de ongelovige niets veranderd. Zonder bekering blijft hij of zij verloren. Het heeft te maken met zijn of haar plaats in de wereld. Door de verbinding met de gelovige is de ongelovige nu op een aparte plaats in de wereld terechtgekomen. De ongelovige is onder de directe invloed van het christendom gekomen.
Vóór de bekering van de man of de vrouw is dat hele gezin in de duisternis van het heidendom. Nu is er door de bekering van de man of de vrouw licht gekomen in het gezin. Of de ongelovige het wil of niet, hij of zij komt daar nu dagelijks mee in aanraking. En de hele omgeving weet het: in dat gezin is de invloed van het christelijk geloof aanwezig. Of de ongelovige het nu prettig vindt of niet: hij of zij is vanaf het moment van de bekering van zijn of haar partner verbonden aan iemand die niet meer meegaat in de heidense leefwijze. Hetzelfde geldt voor de kinderen.
Je ziet hoe er door het evangelie een zegen binnenkomt in de gezinnen. Niet alleen voor de bekeerde zelf, maar ook voor zijn of haar huisgenoten.
Lees nog eens 1 Korinthe 7:8-14.
Verwerking:
Welke redenen kun je aanvoeren om niet aan een verbinding met een ongelovige te beginnen?
Deze Bijbelstudie is geschreven door Ger de Koning