Soms moet je in een gesprek de horloges even gelijk zetten – in figuurlijke zin, natuurlijk. Ik doel op gesprekken waarin iemand argumenten aanhaalt die inmiddels verouderd zijn. Rond het onderwerp ‘Bijbel en homoseksualiteit’ maak ik dat vaak mee.
Let op: ik ga nu niet de juistheid bewijzen van mijn visie dat de Bijbel geen ruimte laat voor homoseksuele relaties. Het gaat me er alleen om dat we in het gesprek hierover de horloges gelijk moeten zetten. Ik heb namelijk het idee dat veel voorstanders van de homoseksuele relatie nog niet doorhebben dat de argumentatie ‘aan hun kant’ in de afgelopen jaren ingrijpend verschoven is. Ze blijven oude, soms zelfs achterhaalde, argumenten aanhalen, terwijl hun voormannen die al lang laten liggen.
Romeinen 1
Ik merk dat vooral als Romeinen 1 ter sprake komt, het beruchte hoofdstuk waarin Paulus in zeer afkeurende zin over homoseksualiteit spreekt. Veel christenen weten nog precies hoe dit hoofdstuk vroeger werd uitgelegd door mensen die hierin géén afkeuring van homoseksualiteit wilden lezen. Die exegeten wilden daarmee aan conservatieve christenen laten zien dat je dit hoofdstuk op een bijbelgetrouwe manier ook heel anders kan uitleggen dan traditioneel wordt gedaan.
Belangrijke noties in deze moderne uitleg, die veel kerkmensen nog steeds graag te berde brengen, waren bijvoorbeeld: ‘Het gaat hier alleen om homoseksualiteit in de context van afgoderij’; ‘In de tijd van Paulus waren homoseksuele relaties in liefde en trouw niet bekend’; en ‘Paulus keurt homoseksualiteit alleen af in een context van seksueel misbruik en/of cultische prostitutie’.
Het valt me op dat ‘voormannen van de moderne visie’ dit soort argumenten niet of nauwelijks (meer) gebruiken. De Amerikaanse theoloog Ed Sanders, misschien wel de beroemdste Nieuwtestamenticus van de afgelopen vijftig jaar, meent bijvoorbeeld dat we in Romeinen ‘een volstrekt ondubbelzinnige veroordeling van alle homoseksuele gedragingen’ aantreffen. Maar, zo gaat hij dan verder, ‘als christen ben ik het eens met de vrijzinnige houding tegenover homoseksuelen in een groot deel van het hedendaagse christendom’. Kortom, de teksten zijn duidelijk, ik ga er alleen op een vrijzinnige manier mee om.
Fabeltje
Op een vergelijkbare manier redeneren in Nederland ook de (niet-vrijzinnige) theologen ds. Jan Mudde en prof. dr. Ad de Bruijne. Beiden geloven dat een christen-homo wél een seksuele relatie kan aangaan, maar ze erkennen ook allebei dat een onbevangen uitleg van de bijbelteksten hierover alleen maar tot de conclusie kan leiden dat de Bijbel géén ruimte laat voor de homoseksuele relatie.
Over het argument dat relaties in liefde en trouw in Paulus’ tijd niet bekend waren, schreef De Bruijne in 2009 bijvoorbeeld al: ‘Allerlei deskundigen hebben al vaak aangetoond dat dit gewoon niet klopt met de feiten. Toch blijven velen elkaar dit fabeltje napraten, zonder ook maar één serieuze poging om het aangevoerde materiaal ter weerleggen.’ In zijn recente boek ‘Verbonden voor het leven’ krijg ik niet de indruk dat hij hier inmiddels anders over is gaan denken.
Iets dergelijks geldt voor de theorie dat het in Romeinen 1 gaat over homoseksualiteit in de context van de tempelcultus. Hoe populair deze theorie ook is, sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is deze steeds meer onder vuur komen te liggen. Volgens Wolter Rose gaat de wetenschappelijke consensus in de richting van ‘een gedeeltelijke of volledige ontmanteling van wat inmiddels genoemd wordt de “tempelprostitutie-theorie”.’ Toch wordt deze theorie door gewone gemeenteleden nog steeds aangevoerd alsof het hier zou gaan om een vaststaand gegeven. Ik constateer daarentegen dat theologen die meer op de hoogte zijn van de feiten, zoals Mudde en De Bruijne, dat níet doen!
Dat zij desondanks ruimte geven aan de homoseksuele relatie, is dus niet omdat ze zeggen: je moet de Bijbelteksten anders uitleggen. Want ze erkennen dat je ze niet op een andere manier kúnt uitleggen. Het is omdat ze zeggen: ‘Het is inderdaad zo dat de Bijbel die ruimte niet geeft, MAAR…’
Maar…
Bij ds. Jan Mudde is het – heel in het kort gezegd: MAAR omdat we God hebben leren kennen als barmhartig, is die ruimte er desnoods toch. En bij prof. De Bruijne: MAAR omdat seksualiteit in deze tijd een integraal onderdeel uitmaakt van de menselijke identiteit, moeten we die ruimte zelfs toch geven. (In beide gevallen vat ik hun visie met eigen woorden samen, het zijn dus geen letterlijke citaten).
Ik wil dat niet afdoen als slechte argumenten. Ik begrijp heel goed dat ze dat zeggen. Want inderdaad, we hebben God in Jezus ook leren kennen als barmhartig. En inderdaad, seksualiteit is in deze tijd erg belangrijk voor de identiteit van een mens (waarbij ik me overigens wel afvraag of we daar blij mee moeten zijn). Beide elementen zullen we moeten verdisconteren in ons spreken over homoseksualiteit.
Ik constateer alleen wél dat we hiermee het terrein van de exegese hebben verlaten. We zitten nu op het terrein van de hermeneutiek, waarbij ons visie op de Schrift een belangrijke rol gaat spelen. Punt in geding is daarbij wat mij betreft of we dingen mogen gaan zeggen die in tegenspraak zijn met de oorspronkelijke bedoeling van de tekst. Is het inderdaad zo dat onze eigen overwegingen de bijbeltekst zó mogen inkleuren dat ze iets anders gaan zeggen dan ze bedoel(d)en te zeggen?
Verzuchting
Prof. De Bruijne benoemt dit punt zelf ook in zijn ‘Verbonden voor het leven’, namelijk als hij in gesprek gaat met Preston Sprinkle, die in zijn boek ‘Geliefden’ de traditionele visie op homoseksualiteit handhaaft. Ik vermoed, zo schrijft De Bruijne, ‘dat op de achtergrond tussen Sprinkle en mij ook een verschil in schriftvisie speelt. Sprinkle gaat uit van een inspiratieleer die impliceert dat de Heilige Geest via de woorden van de apostel ook alle latere tijden en contexten insloot’ (pag. 269).
Dat laatste gelooft De Bruijne dus niet. De openbaring wordt gegeven binnen een bepaalde context en brengt daarom ‘verstaansbeperkingen’ met zich mee die door God niet per se worden gecorrigeerd. Romeinen 1 impliceert zo’n verstaansbeperking, omdat toen niet bekend was wat wij tegenwoordig de ‘homoseksuele identiteit’ noemen. Deze gedachte bracht Wolter Rose in zijn reflectie op het boek (op de daaraan gewijde studiedag) tot de verzuchting: ‘In het voorstel van De Bruijne gaan de wegen van de exegese en van de ethiek ver uit elkaar. Daar lig ik wakker van.’
Het is deze Schriftvisie die prof. dr. J. Hoek in het Reformatorisch Dagblad van 10 maart tot de volgende reactie brengt: ‘Ik ben daar negatief over. Wie deze redenering volgt, kan steeds opnieuw zeggen: De Bijbel kende dit verschijnsel niet, dus we hebben de vrijheid om ethische beslissingen te nemen, ongehinderd door de Schrift. Op deze manier verliest de Bijbel zijn gezag.’
Nu weet ik niet of hij met deze opmerking De Bruijne helemaal recht doet, maar ik begrijp zijn zorg. Hoek: ‘De kern van de zaak is naar mijn overtuiging dat er op deze manier aan de Bijbel, het Woord van de eeuwige God, niet het volle pond wordt gegeven. De Heere overziet alle ontwikkelingen, tot de jongste dag en daarna. Dus er kunnen geen verschijnselen zijn waarop God in Zijn Woord niet gerekend heeft. Dat is voor mij het beslissende punt.’
Helder
Ik eindig met deze stemmen, omdat ik denk dat ik mijn punt gemaakt heb. In de discussie over ‘Bijbel en homoseksualiteit’ gaat het niet meer over de uitleg van homoteksten, die fase hebben we gehad. Waar het om gaat, is welke Schriftvisie we hebben. Daarmee krijg ik niet méér of minder gelijk. Ik wil alleen maar zeggen dat we voor de exegese geen verouderde argumenten meer moeten gebruiken. Laten we de horloges gelijk zetten.
Dit artikel werd op 8 mei 2023 gepubliceerd op CVandaag en is met toestemming van de auteur overgenomen.