In Job 31:1-4 staat dat Job een verbond sloot met zijn ogen. Waarom? Om rein te blijven. De wetenschap dat God alles ziet was voldoende om tegen zonden en verleiding te strijden.
Neem eerst de Bijbeltekst goed in je op:
1 Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen;
hoe kan ik dan [begerig] naar een jonge vrouw kijken?
2 Want wat is het deel van God van boven,
of het eigendom van de Almachtige vanuit de hoogten?
3 Is het niet ondergang voor wie het verkeerde doet,
en ongeluk voor wie onrecht bedrijven?
4 Ziet Hij mijn wegen niet,
en telt Hij niet al mijn voetstappen?
De vrienden van Job hebben zijn persoonlijke reinheid nooit aangevallen. Toch benoemt hij onreinheid als het eerste kwaad waarover Gods oordeel moet komen. Het heeft te maken met seksuele begeerten (vers 1). Het is wel opmerkelijk en veelzeggend dat hij de lijst met zonden die hij opsomt daarmee begint.
Op een gegeven moment, ergens in het verleden, heeft hij, zo zegt hij, “een verbond gesloten” met zijn ogen. Het veronderstelt dat hij het met deze begeerte moeilijk heeft gehad. Het is zoals vandaag (bijna) alle jongeren – vooral jongens – die voor de Heere Jezus willen leven, het in een bepaalde periode van hun leven daarmee moeilijk hebben. Job heeft toen een plechtige belofte voor God afgelegd dat hij zichzelf in gedachten en handelingen rein zou bewaren. Dat begint met de ogen. Wat een les voor de jonge mensen vandaag! Hij heeft niet de bevrediging van zijn eigen begeerten gezocht. In plaats daarvan heeft hij anderen willen dienen, zoals we in Job 29 en ook in dit hoofdstuk kunnen zien.
Hij heeft een verbond met zijn ogen gesloten om aan het door de Heere Jezus genoemde gevaar van overspel te ontkomen (Mattheüs 5:27-28). Op deze manier heeft Job beantwoord aan de oproep: “Ontvlucht de hoererij” (1 Korinthiërs 6:18). Jozef vluchtte toen de vrouw van Potifar hem tot hoererij wilde verleiden en bleef rein (Genesis 39:7-12). David vluchtte niet en viel in hoererij (2 Samuel 11:1-5). De uitspraak van Job geeft aan dat hij het monogame standpunt huldigde en praktiseerde: hij was de man van één vrouw.
Het ‘eigendom van God’: zegen en oordeel
Job onderstreept zijn keus voor een verbond om rein te blijven door te verwijzen naar “het deel van God van boven”. Hij weet zich tegenover Hem verantwoordelijk (vers 2). God is boven het kwaad verheven. Hij heeft een deel voor de gelovigen, maar ook voor de ongelovigen. Voor de gelovigen is het deel zegen, maar het deel voor de ongelovigen is het oordeel. Bij “het eigendom van de Almachtige vanuit de hoogten” kunnen we denken aan het recht dat Hij heeft om het oordeel uit te oefenen. Dat recht is het eigendom van de Heere Jezus. Hij zal vanuit de hoogten komen om de goddelozen en hun goddeloosheid te oordelen. De Vader heeft het oordeel aan Hem, de Zoon des mensen, gegeven (Johannes 5:22,27).
In vers 3 verklaart Job wat ‘het deel’ en ‘het eigendom’ is dat van Godswege over verkeerde seksuele verlangens komt. Het is de “ondergang voor wie het verkeerde doet en ongeluk voor wie onrecht bedrijven”. ‘Het verkeerde doen’ en ‘onrecht bedrijven’ is algemeen en slaat op alle zonden, maar slaat in dit verband toch wel in de eerste plaats op hoereerders en overspelers (Hebreeën 13:4).
Persoonlijk verantwoordelijk
Job realiseert zich goed dat God al zijn wegen ziet en al zijn voetstappen telt (vers 4; Jeremia 29:23; Spreuken 5:21). God kent de hele weg die hij gaat, zijn hele levenstraject. God kent ook de afzonderlijke stappen die hij zet. Dat wil zeggen al zijn afzonderlijke afwegingen om een bepaalde weg te gaan en hoe hij zich daarop gedraagt. Die gedachte is genoeg om hem af te schrikken van het begaan van “dit grote kwaad” (zie Genesis 39:9).
We zien meerdere keren dat voor Job de gedachte aan God Die hem ziet, een motief is om niet iets te doen wat kwaad is. Verantwoording afleggen aan God doortrok zijn leven en bepaalde zijn gezindheid, zijn woorden en zijn daden. Verantwoording afleggen zag hij niet als een bedreiging, iets om bang voor te zijn, maar als het gezonde besef van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover iedereen met wie hij te maken had. Iets dergelijks zien we bij Paulus. De gedachte aan het verantwoording afleggen voor de rechterstoel van Christus maakte hem niet bang, maar het motiveerde hem juist om Christus in alles welbehaaglijk te zijn (2 Korinthiërs 5:9-10). Zo mag dat ook bij ons zijn.
Ger de Koning is Bijbelleraar en schrijft aan het Bijbelcommentaar King Comments.