Ook homoseksuele gevoelens zijn zonde

vrouwe justitia
Leestijd: 7 minuten

Er bestaat veel verwarring over de aard van homoseksuele gevoelens. Veel christenen, zelfs (ogenschijnlijk gereformeerde) predikanten en theologen, geloven dat het hebben van deze gevoelens geen zonde is. Voor hen is alleen de homoseksuele leefwijze zonde. 

Anderen beweren dat de erfzonde ons schuldig maakt voor God, maar dat de erfzonde iets voortbrengt dat niet verwijtbaar is, tenzij de wil instemt met dat verlangen. Dus, zo redeneren ze, er kan een gedachte opkomen die onrein is, maar als we worstelen met die onreine gedachte, hebben we niet gezondigd. Wat moeten we denken van deze en soortgelijke argumenten?

De gedachten

De interne overleggingen van het hart omvatten, zoals Thomas Goodwin zegt in zijn werk, The Vanity of Thoughts, “al die redeneringen, raadplegingen, doeleinden, resoluties, intenties, doelen, verlangens en zorgen van de geest van de mens, in tegenstelling tot onze externe woorden en daden” (Works, 3:510).

Goodwin zelf erkent dat “mensen meestal denken dat gedachten vrij zijn”. (ibid). Maar de wet oordeelt onze gedachten (Hebr. 4:12); gedachten kunnen vergeving ontvangen (Handelingen 8:22); gedachten kunnen bekeerd worden (Jes. 55:7); gedachten kunnen een persoon verontreinigen (Matt. 15:18-19); en gedachten kunnen ook hypocrisie onthullen (Jes. 29:13) (zie Goodwin, Works, 3:512–13).

Goodwin besluit zijn analyse van zondige gedachten door op te merken dat onze gedachten “de eerste beweging zijn van al het kwaad in ons. Want ze veroorzaken de beweging, en brengen ook het hart en het voorwerp samen, ze zijn toegeeflijk voor onze lusten, houden het voorwerp vast totdat het hart er de echtbreker mee heeft gespeeld en dwaasheid heeft bedreven: dus in speculatieve onreinheid en in andere lusten, het houdt de beelden omhoog van die goden die ze creëren, die het hart neerbuigt en aanbidt; ze presenteren eer, rijkdom, schoonheid, totdat het hart ze heeft aanbeden, en dat wanneer de dingen zelf afwezig zijn’ (Works, 3:512–513).

De eerste bewegingen van de geest (d.w.z. gedachten), wanneer ze onaangenaam zijn voor de wet van God, zijn zondig. Zoals de Westminster Confessie zegt (6.5), blijft de verdorvenheid van de natuur in de wedergeborene, en terwijl in Christus onze zonden worden vergeven (rechtvaardiging) en gedood (heiliging), “toch zijn zowel de gedachten als alle bewegingen die daaruit voortkomen waarlijk en terecht zonde.”

We moeten ons er verder ook van bewust zijn dat God onze innerlijke bewegingen beter in de gaten houdt dan dat andere mensen ons uiterlijk gedrag in de gaten houden. Zoals Charnock zegt: “We zouden evenzeer moeten blozen bij het opkomen van onzuivere gedachten voor de alwetendheid van God als bij de ontdekking van onwaardige daden voor de kennis van mensen, als we zouden leven met het gevoel dat niet een gedachte van al die miljoenen, die fladderen in onze geest, voor Hem verborgen kan blijven. Hoe waakzaam en voorzichtig moeten we zijn met betrekking tot ons hart en onze gedachten” (Existence and Attributes, p. 733).

Waarom zouden we blozen bij het opkomen van een onreine gedachte als zo’n gedachte geen zonde is?

De rechtmatigheid van een gedachte moet worden beheerst door Gods wil. Ja, in het bijzonder door Zijn wet, die een morele basis verschaft voor wat goed en wat fout is. Gedachten en verlangens komen voort uit de wil, maar hoe moeten we de zonde begrijpen in relatie tot de wil?

De wil

Laten we overwegen wat de relatie is tussen de wil en de vrijwillige zonde. Dat is nodig om te begrijpen of homoseksuele gevoelens zondig zijn of niet.  We kunnen onderscheid maken tussen de wil in engere en ruimere zin. Dit is een belangrijk onderscheid. Het is te vergelijken met het onderscheid dat we maken met het beeld van God. In engere zin zijn we het beeld van God kwijtgeraakt. Maar in ruimere zin zijn we het niet verloren. Daarom kunnen we nog steeds zeggen dat we naar het beeld van God zijn gemaakt, Gen. 9:6; Jak. 3:9) .

De wil in de engere zin, verwijst naar dat wat wordt gedaan door een opzettelijke beweging van de wil. De wil in ruimere zin verwijst echter naar alles dat de wil beïnvloedt of ervan afhangt. Alle zonde is in zekere zin vrijwillig als we het hebben over de wil in de ruime betekenis. Maar in de enge betekenis is niet alle zonde noodzakelijkerwijs vrijwillig. Een gedachte kan ‘plotseling’ voor onze geest verschijnen, zonder enige doordachte wens dat ze verschijnen. Om de taal van Goodwin te gebruiken, ze zijn als “stoten en onderbrekingen”, die kunnen doordringen in het hart van een gelovige (Works, 3:510). Dat betekent echter niet dat een bepaalde “onvrijwillige” zonde de wil kan omzeilen.

Sommigen in de rooms-katholieke traditie hebben betoogd dat onvrijwillige bewegingen die in strijd zijn met Gods wet, geen zonden zijn. Francis Turretin wijst erop dat “de allereerste bewegingen van begeerte niet ophouden zonden te zijn, hoewel ze niet geheel vrijwillig zijn en ook niet in onze macht liggen” (Rom.7:7) (Instituties, 9.2.5).

We komen even terug op de wil in ruime zin. Bavinck legt goed uit hoe onvrijwillige zonden eenvoudigweg niet kunnen plaatsvinden zonder de menselijke wil:

“Er is niet alleen een antecedent (=voorafgaande), maar ook een concomitante (= samengaande, begeleidende), een consequente (= erop volgende) en een goedkeurende wil. Later, in meer of mindere mate, keurt de wil de zondigheid van onze natuur goed en schept er behagen in. (…) Zelfs de zonde die wordt bedreven zonder dat het gewild is, vindt niet geheel los van de wil plaats’ (Gereformeerde Dogmatiek, 3:144).

Dit alles wil zeggen dat we onze onreine gedachten of verlangens nooit kunnen verontschuldigen met het argument dat het geen vrijwillige handelingen zijn. De wil is in zekere zin altijd aan het werk, aangezien we als mensen nooit ‘niet willen’. ‘Zijn’ is ook ‘bereid zijn’. Bovendien zijn die “onvrijwillige” zondige verlangens die in ons opkomen het resultaat van bepaalde denkpatronen die we in ons leven cultiveren. Als we vaak mediteren op zondige gedachten, zouden we niet verbaasd moeten zijn over de “onvrijwillige” zondige opdringerige gedachten die in ons opkomen. Omgekeerd, als we goede gedachten cultiveren, zouden we niet verbaasd moeten zijn over ‘onvrijwillige’ rechtvaardige gedachten die voortkomen uit de wil. Met andere woorden, we zijn verantwoordelijk voor alles wat we denken, omdat onze gedachten niet geïsoleerd zijn van wie we zijn.

Verleiding en zonde

In het hart verlangen naar datgene wat in strijd is met Gods wet, is verzet tegen dat wat goed is. Hier hebben we het over innerlijke verleidingen, opgevat als de overweging om te zondigen. Zo heeft de zonde verschillende stadia, als volgt:

A) Neiging en geneigdheid, een daad van de wil, ruim of eng beschouwd (onvrijwillig en vrijwillig).
B) Beraadslaging (via innerlijke of uiterlijke verleiding of beide).
C) Het besluit om te zondigen (altijd vrijwillig).
D) De handeling zelf.
E) Een zeker plezier in het uitvoeren van de handeling.
F) Opscheppen.
G) Opzettelijke herhaling van de handeling.

Er is geen stadium waarin wij niet schuldig zijn. Het is duidelijk dat niet alle stadia nodig zijn om zonde te laten plaatsvinden. Verleiding, vanuit het hart, is zondig. Een christen kan zich echter bekeren van een innerlijke verleiding, voordat het een verlangen wordt om de zonde uit te voeren of ernaar te handelen.

Wat is verleiding? John Owen merkt hierover op: ‘Verleiding tot iets wat slecht is komt op in het hart, wordt voorgesteld aan de gedachten en de gevoelens. Het probeert als het ware of de ziel zich afkeert van haar aanlokkingen, of hoe ver ze ermee door zal gaan, hoewel ze niet helemaal zegevieren. Welnu, wanneer zo’n verzoeking van buitenaf komt, is het voor de ziel iets onverschilligs, noch goed noch kwaad, tenzij er mee wordt ingestemd; maar het voorstel van binnenuit, dat de eigen daad van de ziel is, is haar zonde” (Works, 6:194).

Als verleiding op deze manier wordt opgevat, dan is een aanzoek naar dat wat slecht is (bijv. aantrekking tot hetzelfde geslacht) zondig.

Zoals John Davenant opmerkt: “hoewel het vermogen tot begeerte zelf geen zonde is, is de aandrang en neiging ervan tot het kwade toch zonde. Zelfs in iemand die slaapt, terwijl hij eigenlijk helemaal niet geneigd is tot zonde” (A Treatise on Justification, 1:127). Als degenen die nog steeds een inwonende zonde hebben, zitten we vast aan de gewoonte van zonde die tot zondige daden kan leiden. We doden niet alleen de daden, maar ook de gewoonte. Dit betekent dat we ons niet alleen bekeren van de daad, maar ook van de gewoonte van de zonde (d.w.z. de pure aanwezigheid ervan). Met andere woorden, we hebben berouw voor wie we zijn, hoewel vergeven, omdat we nog steeds degenen zijn die onreinheid in ons wezen hebben. David was niet alleen bezorgd om zijn daden in Psalm 51, maar om het feit zelf van zijn zondigheid.  

Christus werd op alle mogelijke manieren verleid

Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat Christus niet “aan verleidingen van binnenuit onderhevig was”. Als ik de basisopvatting van gereformeerde theologen mag samenvatten, zou ik het volgende willen beargumenteren:

Onze verleidingen komen meestal van binnenuit, omdat we worden weggelokt door verlangens die de geboorte geven aan zonden zoals ongeloof en zondige lust (Jakobus 1:14-15). Jezus was vrij van dit soort verleidingen. Hij bezat geen neiging tot kwaad of de “aandrang en neiging” van verlangen naar kwaad van binnenuit.

Als de Zondeloze, mateloos vervuld met de Geest, ervoer Hij bijvoorbeeld geen begeerte in zijn hart naar een vrouw toe. Dat betekent echter niet dat Hij bepaalde vrouwen niet aantrekkelijk vond. Als man zou hij een natuurlijke aantrekkingskracht hebben gevoeld tot een mooie vrouw. Schoonheid is noodzakelijkerwijs aantrekkelijk. Deze “aantrekkingskracht” bewoog zich nooit naar het rijk van lust of begeerte. Hij was niet alleen in de omgang met vrouwen, maar ook in het denken aan/over vrouwen “volkomen rein” (1 Tim. 5:2).

Er komt altijd een neiging in ons op tot zonde als we op onszelf vertrouwen of even toegeven aan een wellustige gedachte of daad. Jezus kon en deed dat echter niet. Hij vertrouwde Zich altijd toe aan zijn Vader. Hij reageerde altijd perfect op elke situatie waarin Hij in de verleiding kwam.

Er waren echter geen zondige impulsen in Christus die voortkwamen uit Zijn menselijke natuur. Jezus had natuurlijke menselijke zwakheden, waardoor Hij bijvoorbeeld honger leed. Zo verleidde de duivel Hem op dat gebied in de hoop dat Jezus niet afhankelijk zou zijn van God, maar alleen van brood. Het verlangen om te eten als er honger is, is niet zondig, maar zo’n hunkering ten koste van het geloof in Gods trouwe zorg wel.

Homoseksuele lust, zelfs als men er niet naar handelt, is zondig. Zelfs homoseksuele aantrekking moet worden gedood, omdat het niet natuurlijk is, maar eerder onnatuurlijk. Het is een verleiding tot datgene wat slecht is. Dus niet alleen de handeling zelf is zonde. Ook het “overwegen” dat voortkomt uit de “aandrang en geneigdheid” is zondig en moet worden gedood (Rom. 8:13). Onze wil en onze verlangens moeten steeds opnieuw geijkt worden. Dit bevrijdt het gerechtvaardigde kind van God meer en meer van voornemens tot zonde.

Het christelijk geloof heeft homoseksuele gerichtheid steeds gezien als perversie en de uiting ervan als een ernstige zonde. Maar als mensen willen beweren dat innerlijke verleiding in de vorm van homoseksuele verlangens niet inherent zondig is, omdat Christus op alle mogelijke manieren verleid werd zoals wij, dan zullen ze hiervoor betere argumenten moeten aandragen.

Samenvatting

Volgens velen zijn de neigingen en verlangens die voortkomen uit de erfzonde, niet zondig. Het zou pas zondig zijn als de wil instemt met dat verlangen. Deze visie op de wil is totaal anders dan de klassieke gereformeerde. Ook gevoelens van aantrekking tot hetzelfde geslacht komen voort uit de wil. Het is echter een ongeordende, zondige wilsdaad, waarvoor we ons moeten vernederen met oprecht berouw.

In Christus worden deze bewegingen niet alleen vergeven, maar ze kunnen en moeten ook worden vernederd. Naarmate we het goede aantrekken, zullen we het slechte uitdoen. De innerlijke bewegingen die in ons opkomen zullen meer op Christus gaan lijken, als we blijven nadenken over “alles wat waar is, alles wat eerbaar is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, [en] alles wat lovenswaardig is…” (Filip.4:8).


Mark Jones (Ph.D., Leiden) is sinds 2007 predikant in de Faith Vancouver Presbyterian Church (PCA), Canada. Dit artikel verscheen eerder op Reformation21.org

Ook interessant

Jezus en mijn homoseksuele verlangens

Taylor Simon Maxwell had homoseksuele verlangens. Door Gods genade leerde hij de bron ervan kennen en leerde om een ‘man’ te zijn.

Past afwijzing bij het Evangelie?

”Hoe kun je een licht zijn als niet-christenen de kerk juist zien als een donker gat van onrecht? Hoe kun je met