Enkele gedachten over Prediker 4 vers 8-10
Eenzaamheid: daarmee eindigden we de vorige keer. “Daar is één en geen tweede”, zo horen wij Salomo zeggen. Hij kent het leven en windt er geen doekjes om. Gelukkig is dat niet het laatste woord van de wijze koning in Prediker 4. Hij heeft nog méér te zeggen.
Wonderlijke wiskunde
Te midden van alle eenzaamheid en verlorenheid klinkt het woord van de Prediker: “Twee zijn beter dan één, want zij hebben een goede beloning van hun arbeid” (Pred. 4:9). Het is de waarheid van de Heilige Schrift en tegelijk de praktische levenswijsheid zoals die onder meer weerspiegeld wordt in het bekende spreekwoord: “Gedeelde smart is halve smart”. Het spreekwoord is duidelijk. Als je alleen treurt, wordt het verdriet steeds schrijnender. Als je samen verdriet hebt, wordt je verdriet vaak gehalveerd. En andersom: “Gedeelde vreugd is dubbele vreugd”. Dat is een wonderlijk soort wiskunde. Het lijkt onlogisch, maar het is o zo waar!
“Twee zijn beter dan één”: koning Salomo licht dit toe met drie voorbeelden uit het dagelijks leven: a) “Want indien zij vallen, de één richt zijn metgezel op; maar wee den énen die gevallen is, want er is geen tweede om hem op te helpen” (vs. 10); b) “Ook indien twee tezamen liggen, zo hebben zij warmte; maar hoe zal één alleen warm worden?” (vs. 11); c) “En indien iemand de één mocht overweldigen (denk aan een struikrover), zo zullen de twee tegen hem bestaan” (vs. 12a). Twee zijn dus beter dan één.
Twee en toch één
Nu gaat het in deze voorbeelden niet alleen en zelfs niet primair over het huwelijk, maar we mogen het huwelijk hier niet uitsluiten. De grote Schepper Zelf heeft met betrekking tot Adam gesproken: “Het is niet goed dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken die als tegenover hem zij” (Gen. 2:18). Opmerkelijk: dit heeft God gezegd nog vóór de zondeval. Adam was op dat moment omringd door de dieren en hij gaf hen een naam. Zijn woord mocht klinken, maar voor hem was er geen ‘ant-woord’, geen tegenwoord of wederwoord. En toen – o wonder – toen kreeg hij een wederhelft. Toen was daar Manninne. Met deze metgezel werd de eenzaamheid van de mens in principe doorbroken. Van een-zaam werd hij tweezaam. En daar heeft de Heere Zelf voor gezorgd. Het staat er zo treffend: “Hij bracht haar tot Adam” (Gen. 2:22b).
Wat zijn we rijk als we in deze zegen mogen delen. Als de Heere ook ten opzichte van ons heeft gezegd: “Het is niet goed dat de mens alleen zij”. Als we als man en vrouw tot elkaar zijn gebracht. Als twee mensen één mogen worden. Want zo staat het er toch? “Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn” (Gen. 2:24). Niet meer twee, maar één; elk met zijn of haar eigen karakter. Weer zo’n wonderlijke rekenkunde. Weer zo’n wonderlijk geheim. Twee mensen mogen van nu af aan het levensgeheim van elkaar delen en vervullen. Dat is hun voorrecht én hun roeping.
Voorrecht en roeping
Nu gaat dat laatste niet vanzelf. We leven sinds Genesis 3 als gevallen mensen in een gebroken wereld. We nemen ons verdorven hart en ons zelfmiddelpuntig ik mee, ook het huwelijk in. En Diabolos (de uiteen-werper) richt sommige van zijn meest giftige pijlen op het prille geluk van een bruidegom en zijn bruid, van een man en zijn Manninne. Juist binnen het huwelijk komt de verwording van het mensenleven soms zo schrijnend openbaar.
Daar weet Gods Woord ook van. Salomo zegt op een andere plaats: “Het is beter te wonen op een hoek van het dak dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in het huis van gezelschap” (Spr. 25:24). En wat van zo’n kijvende, gebekte vrouw geldt, geldt net zo goed van een kijvende, bitse man. Leven zij met elkaar als kat en hond, dan wordt het erg onplezierig onder zo’n dak of op het dak. Dan zijn twee niet beter dan één, maar dan kun je weleens denken: één is beter dan twee. Dat is geen wonderlijke, maar een nare rekenkunde.
Liefde
Kijk, daarom is liefde zo belangrijk. Dat wil zeggen: samen zijn, samen praten, samen bidden, samen doen. Liefde moet beoefend worden. Liefde is niet alleen een zaak van woorden, maar ook van daden. Liefde wil zeggen: de ander dienen, je eigen ik verloochenen, jezelf wegcijferen vanuit een hartelijke genegenheid tot die ander. Let maar op die voorbeelden van vers 10-12: ze staan allemaal in het teken van het dienen, van het helpen van de ander. Daar gaat het om. Niet het winstmotief, het eigenbelang, de berekening, maar het zorgen voor elkaar en voor de kinderen die God geeft. Wie in het huwelijk steeds aan zichzelf denkt en het onderste uit de kan wil halen, wordt ongelukkig. Maar wie het meest mag dienen, die wordt gelukkig. Dat is een genadige toegift. Echte liefde rekent niet, maar geeft. En juist zo wordt veel ontvangen.
Daar alleen kan liefde wonen,
Daar alleen is het leven goed,
Waar men vrij en ongedwongen
Alles voor een ander doet.
Laat ons leven gestempeld mogen zijn door het Woord van God, door de dienende liefde van Christus en door de kracht van Zijn Geest. Alleen dan gaat het goed. Dat vraagt dan ook om aanhoudend gebed en een tere afhankelijkheid van de Heere. Kortom, samen op de knieën, vragend en smekend of Hij je huwelijksverbond wil bevestigen tot in lengte van jaren. En of Hij Zelf de Derde wil zijn in dat verbond. Daarover meer de volgende keer!
(wordt vervolgd)