Hoofdstuk 25: Het huwelijk
25.1 Het huwelijk behoort tussen één man en één vrouw te zijn. Het is niet wettig voor een man om tegelijkertijd meer dan één vrouw te hebben, noch voor een vrouw om tegelijkertijd meer dan één man te hebben (Gen. 2:24; Mal. 2:15; Mat. 19:5-6).
25.2 Het huwelijk is ingesteld voor de wederzijdse hulp van man en vrouw (Gen. 2:18), voor de voortplanting van het menselijke geslacht, zoals God geboden heeft (Gen. 1:28) en ter voorkoming van immoreel gedrag (1 Kor. 7:2-9).
25.3 Alle mensen die bij machte zijn een zelfstandige en bewuste keuze te maken, zijn gerechtigd om te trouwen (Heb. 13:4; 1 Tim. 4:3). Echter, het is de plicht van belijdende christenen om in verbondenheid met de Heer te trouwen (1 Kor. 7:39) en daarom mogen zij, die de ware godsdienst belijden, niet met ongelovigen of afgodendienaars trouwen (Neh. 13:25-27). Godvruchtige mensen behoren geen ongelijk span te vormen door te trouwen met iemand die een goddeloos leven leidt of een on-Bijbelse leer aanhangt.
25.4 Het huwelijk moet niet gesloten worden binnen de graden van bloedverwantschap of verzwagering die in het Woord verboden worden (Lev. 18). Ook kunnen zulke incestueuze relaties nooit wettig gemaakt worden door een wet van mensen of door goedkeuring van partijen, zodat deze personen samen zouden kunnen leven als man en vrouw (Mar. 6:18; 1 Kor. 5:1).